Jaap Robben schrijft Willem Wilmink #briefgeheim

DSLetteren, 22/05/2015 – Beste meneer Wilmink. Lieve Willem.

Ik noem jou u.

U bent dood en dan voelt je en jij wat ongepast. Hoewel u eigenlijk ook een volwassen jongetje was en daarbij voelt u weer vreemd. Maar op dit moment bent u vooral dood, dus toch u.

Dat er een plek is waar u nu bent, daar geloven wij allebei niet in. Dus u hebt ook niet meegekregen hoe ik met mijn lief in een auto zat en haar uw lied ‘Voor een verre prinses’ liet horen. Ik zal het u moet schrijven. Want doden en post, dat gaat prima samen.

We reden over Corsica. Weggetjes die zo kronkelig waren dat we nooit verder dan de tweede versnelling konden schakelen. Het zegt u waarschijnlijk niks. Echte dichters hebben geen rijbewijs. En reislustig was u ook niet. Corsica rijmt nergens op, dus de kans is groot dat het nauwelijks iets zegt.

Het was zomer en al vroeg in de ochtenden zo godskolere heet dat het leek alsof je omhelsd werd door een  enorm dikke, zweterige man. We reden richting het strand met de ramen ver open en er stond een cd op met uw gedichten die werden gezongen door Joost Prinsen en Herman van Veen. Ik drukte op het knopje met het pijltje naar rechts zodat we sneller bij nummer 6 waren. Voor een verre prinses.

Mijn lief keek over haar zonnebril naar me, haalde haar voeten van het dashboard en boog zich naar de cd-speler. Haar vinger drukte op de stopknop.

‘Waarom luisteren we steeds dit lied?’

Ik voelde me een beetje betrapt. ‘Jij vindt dit toch ook mooi?’

Ze grinnikte.

‘Heb je weleens goed naar die tekst geluisterd?’ vroeg ik.

‘Natuurlijk. Al bijna twintig keer.’

‘Het is Voor De Verre Prinses.’ Ik zei het zo dat het klonk alsof dit een goed argument was.

‘Waarom hoor je het zo graag?’ zei ze na een tijdje.

‘Dat kan ik niet vertellen,’ antwoordde ik en draaide de auto een zijweg in.

‘Hoezo niet?’

‘Het is té mooi.’

‘Dan moet je het me juist vertellen.’

‘Dit gedicht kun je niet navertellen. Misschien maak ik het dan kapot.’

Haar ‘Hmm.’ klonk als een grom.

‘Misschien moet je er eens naar luisteren met je ogen dicht. En het volume zo zacht dat het klinkt alsof hij het alleen tegen jou fluistert.’

‘Goed,’ zei ze en deed alsof ze ervoor klaar ging zitten. Ik zette de auto stil in de knerpende berm van wit grind. Zette de motor af. We hoorden alleen nog krekels. De hitte kwam meteen als die dikke zweterige man door de ramen naar binnen.

Mijn lief bracht haar vinger naar de cd-speler in het dashboard en keek me vragend aan. Ik gaf een knikje. We luisterden. Ik met mijn ogen dicht. Zij denk ik ook.

Toen het afgelopen was, huilden we allebei. Niet hysterisch of met lange halen. Maar stil.

‘Waarom is dit zo mooi?’ zei mijn lief tussen twee sniffen door.

Ik kon het niet vertellen. Veegde met mijn handpalm tranen langs mijn neus weg. Haalde mijn schouders op.

Nog altijd durf ik niet te beschrijven wat ik er zo mooi aan vindt. Soms zing ik het gedicht wanneer ik ’s nachts in mijn eentje met de auto onderweg ben naar huis.

Ik denk regelmatig aan u,

Jaap Robben