De L van Lanzarote #Motorrijder

Rijden op de maan zal wellicht voor eeuwig een utopie blijven voor motards. Wij gingen voor the next best thing: rijden in een maanlandschap. Het toeval dropte ons op Lanzarote, een beetje pech voegde daar nog een chopper aan toe, en voor we wisten stoven we met Ma-ma-My Marauder door de duinen in het spoor van Bassie & Adriaan.

Dat ze het beu is, al die regen en die kou, verkondigt Ann-Sofie op een kille februariochtend. En toe is aan een tussendoorvakantie. Niet te duur, niet te lang, gewoon even ontsnappen aan het Belgische miezerweer. Ze is lang niet de enige; wie in dit seizoen niet op ski’s staat, vliegt naar de zon. Alleen komt daar bij ons nog een vereiste bij: het moet een fly & ride vakantie worden, en wel één op twee wielen. Vorige keer belandden we zo op Sri Lanka, nu stelt de cheap flights-zoekmachine Lanzarote voor. Een Canarisch eiland, is dat wel iets voor ons? Twijfelend scrollen we door Google-afbeeldingen. Om meteen verliefd te worden. Zwarte lava, witte zandduinen? O ja! En motoren huren kan daar toch nooit moeilijk zijn?

Dat blijkt een kleine misrekening; Lanzarote is een fietseiland (en wel een voor de erg sportieve fietsers: wielrenners en triatlonners komen er en masse de wind trotseren) , en een motor vinden is er zowaar nog moeilijker dan  in Azië. Uiteindelijk vinden we na lang zoeken een verhuurder die ons twee, weliswaar verschillende, motootjes kan bezorgen. Hun cilinderinhoud is recht evenredig met de grootte van het eiland: we moeten het stellen met 125 cc. Wat, gezien de gemiddelde prijs van huurmotoren in Europa, niet eens een onredelijke keuze is. En dus stappen we twee weken later in volle motoruitrusting op het vliegtuig; wie lowcost vliegt, moet zijn bagage aandoen. Gelukkig gelooft iedereen dat onze helm onze handtas is, en kan die mee als handbagage.

Als we een paar uur later boven Lanzarote uit het raampje kijken, zijn we net iets minder zeker van onze keuze: de kust rond de hoofdstad is behoorlijk volgebouwd. Gelukkig zijn er strenge regels, en is het aantal grote package hotels beperkt; op de rest van het eiland zijn alleen witte huizen in de traditionele bouwstijl toegelaten. Er is bewust gezocht naar een evenwicht tussen toerisme en natuur. Benieuwd of het ons lukt op de kleine wegen aan de mensenmassa te ontsnappen.

Adèle, een vrolijke Spaanse vrouw, haalt ons op aan de luchthaven. Twee jaar geleden is ze een B&B begonnen; door de crisis is er weinig werk, en dus overhaalde haar dochter, die toerisme gestudeerd heeft, haar om dan maar iets in eigen huis te beginnen. Nu hebben ze twee gastenkamers in hun grote villa net buiten Arrecife. Voor een duik in het zwembad is het helaas te koud; ook hier houden de seizoenen zich niet helemaal meer aan de regels.

Playmobil-brommers

De volgende ochtend worden onze motoren aan huis geleverd; de jongen die ze brengt is een fervent mountainbiker, en wijst ons op de kaart de drie mooiste gebieden aan om offroad te rijden: gravel- en steenpistes boven Costa Teguise, zand en duinen tussen El Jable en de kust en lavavlaktes boven Tinajo, aan de rand van het vulkanische natuurgebied. Of het overal mag, vragen we nog. Geen probleem, verzekert hij ons. Ook met motoren en niet alleen met de fiets? Absoluut.

Als we even later de GPS op de motor monteren, en een testritje maken in de wijk, stellen we vast dat we ons laten vangen hebben door het Europa-gevoel; in Azië triple-checken we huurmotoren altijd op voorhand, nu gingen we ervan uit dat alles wel oké zou zijn. Niet dus. Een van de pinkers op de Motorhispania Arena (van jawel, Spaanse makelij) doet het niet, en de voorrem van de Skyteam V-raptor blijkt puur decoratief. Dat wordt een bezoekje aan de garagist. Morgen helaas, want vandaag is het zondag. Een simpele tos verdeelt de motoren; ik krijg de Arena, die met zijn rare verhoudingen en zijn ministuurtje nog het meest op een Playmobilbrommer lijkt. Nog nooit in zo’n rare houding op een motor gezeten. En op is echt wel het juiste woord; de motor zit niet tussen je benen, maar bijna volledig onder je, wat niet echt bijdraagt aan de stabiliteit. Ann-Sofie plooit zich op de V-Raptor, een monkeybike die veel handelbaarder blijkt zodra we een zandweg indraaien – al kan het er ook aan liggen dat die wel profiel in de banden heeft. 125 cc is prima, maar dit voelt toch een beetje als Madurodam-rijden. Och ja, er zit een motor in, het wordt vast leuk.

Zandhappen

Gulzig als we zijn, zetten we meteen koers naar El Jable; een kans om zand te happen laten we niet liggen, en daar heb je die rem toch niet voor nodig. Maar op aanraden van Adèle stoppen we nog even in Teguise, ‘want daar is het markt vandaag.’ Om meteen weer gillend weg te lopen; het ziet er zwart van de toeristen en de markt is weinig meer dan een verzameling rommelstalletjes.

Zodra we het dorp achter ons laten, toont het eiland zijn ware gezicht: naast de weg strekt zich een eindeloze zandvlakte uit die doorsneden wordt door tientallen pistes. Lukraak draaien we de zandbak in, vaagweg richting Muñique. En meteen vergeten we de toeristen en de tijd. Vlakke paden en glooiende duinen wisselen elkaar af. Verder is er alleen stilte. Hier en daar wijst een bordje er ons op dat dit vogelbroedgebied is, en we dus op de paden moeten blijven, maar aan de bandensporen te zien mag je hier inderdaad rijden. En dus doen we dat. Anderhalf uur lang is er alleen zand: soms hard, soms zacht, soms diep. De mini-motootjes doen het prima, al moet de Arena het, ondanks zijn naam, wel afleggen tegen de Raptor; met die baanbanden eronder heeft het soms meer weg van skiën dan van motorrijden, maar dat past wel bij het seizoen.

Uitblazen doen we in het surfstandje Famara, op een terras dat uitkijkt over het strand; overal in zee dobberen mensen, wachten op een goeie golf. Die heel lang niet komt, waardoor het meer lijkt op zonnen op zee dan op surfen. Lanzarote is, met zijn weidse baaien en stevige wind, nochtans een uitstekende surflocatie, en ook parapente-springen en deltavliegen zijn hier populair. En petanque, merken we, als we ’s avonds langs de kust naar Playa Honda wandelen, waar Adèle ons een restaurantje heeft aangeraden, waar ‘de vis recht uit de zee komt.’ In een mengeling van Spaans en Engels bestellen we een maaltijd; Adèle blijkt gelijk te hebben: niet alleen de vis is heerlijk, de tomaten smaken ook echt naar tomaat, de meloen naar meloen, en de lokale hesp is heerlijk. Alleen zijn de porties behoorlijk groot; gelukkig waren we gewaarschuwd en hebben we van alles halfjes (media ración) besteld. Als we een paar uur later onder een volle maan weer huiswaarts lopen, is de petanquewedstrijd nog niet beslecht. Dit is niet zomaar balletjes gooien, dit is ernst.

‘Chinees, he.’

De volgende ochtend bij het ontbijt verdelen we het eiland in vier kwartjes en besluiten er elke dag één te verkennen. Omdat de garagist in het midden van het eiland blijkt te wonen, kiezen we voor de eerste dag het noordwesten uit en rijden langs Montaña Blanca naar La Vegueta. Algauw kleurt het landschap zwart, af en toe afgewisseld met tinten paars en donkerbruin. Op de heuvelflanken wordt wijn verbouwd, maar om zand en vocht vast te houden, is rond elke wijnrank een stenen muurtje opgetrokken, waardoor het landschap vol accolades lijkt te staan. Tussen al die muurtjes loopt een eindeloos labyrint van grind- en zandweggetjes; heuvel op, heuvel af zoeken we naar het huis van de mecanicien. Na wat rondvragen vinden we het ook, achterin een boomgaard; een lange slungel in openhangende overall komt ons tegemoet, rosse vlecht tot het midden van zijn rug. Terwijl hij, vloekend dat alle motoren van Chinese makelij rommel zijn, de voorrem repareert, bewonderend we zijn collectie halfafgewerkte, zelfbedachte caféracers. Handige jongen, zoveel is zeker.

Een halfuurtje later kunnen we weer weg; een rem rijker rijden we via Tinajo richting Tenasar. Het landschap om ons heen wordt steeds zwarter, en het korrelige lavazand maakt plaats voor grillige rotsformaties. Hoe dichter we bij de vulkanen komen, hoe ruwer het terrein wordt. Even later duikt voor ons de zee op; we draaien een piste op, die aan weerszijden omgeven is door hoge rotsblokken. Zover we kunnen kijken zijn er alleen maar zwarte velden steen en lava; we zitten middenin het Parque National de los Volcanos, zoveel is duidelijk. Aan de horizon doemt de eerste krater op: de Caldera Blanca. Op de kaart loopt de piste tot aan de berg, maar helaas: halverwege verspert een slagboom ons de weg. Dit is natuurgebied, hier mag je alleen te voet verder. Omdraaien dan maar, terug naar de zee. Plots krijgt de Raptor kuren; hij wil niet meer starten. In begin lukt het nog wel, met een paar keer kicken, maar hoe heter de motor wordt, hoe meer hij tegensputtert; vlakbij het strandje van Las Malvas geeft hij definitief de geest. Zelfs jumpstarten van een helling lukt niet meer. Bellen dan maar, naar onze rosse mecanicien, die belooft hem meteen te komen ruilen voor een andere motor; blijkbaar heeft hij het probleem wel vaker. ‘Chinees, he.’

Meteen blijkt een rekbaar begrip op het eiland; het schemert al als in de verte de koplampen van zijn auto opduiken. Niet dat we ons verveeld hebben; er zijn lelijker plaatsen om in panne te vallen, en we wilden toch nog wat zonnen, wat perfect kon op dit rotsenstrand. Maar we schrikken wel een beetje als hij de vervangmotor van de aanhanger rolt; een Suzuki Marauder is niet echt ons idee van een offroad-motor. Gelaten haalt hij zijn schouders op: het is deze of niets, een andere motor heeft de verhuurder niet. Met andere woorden: we krijgen een upgrade naar 250 cc in ruil voor 25 centimeter grondspeling minder. Bedenkelijk kijken we om ons heen: dus hij wil echt dat we met een chopper, compleet met lederen zadeltassen en fladderende riempjes, dat hele wasbord terugrijden? We wijzen hem er nog op dat dat wellicht niet zo goed is voor de vorken, maar hij haalt zijn schouders op. Have fun. Sja. Ons niet gelaten. Any bike, anywhere. Dus stuiven we in onvervalste Easy Rider-stijl weg. De volle maan, die intussen is opgekomen, kijkt bedenkelijk toe.

Dagtrippers

De volgende dag gunnen we onszelf een reprise, want door de motorpannes gisteren is ons geplande bezoek aan het natuurpark Timanfaya erbij ingeschoten. Ook de heuvels rond La Asomada zijn bezaaid met wijnranken; in de kuilen, die de ranken afschermen van de strakke eilandwind, staan mensen de ranken te trimmen. Overal langs de weg vind je bodega’s en wijnproeverijen, waar vaak ook cactuslikeur wordt verkocht; de cactusvijgen die je overal langs de weg vindt zijn overigens een extra reden om motorhandschoenen te dragen. Plots gooit Ann-Sofie haar remmen dicht; aan de kant van de weg slingert een grindpad dwars door de zwarte lava heen de heuvels in. ‘Zullen we een afsteekje nemen?’ ‘Met die chopper van jou?’ Uitdagend kijkt ze me aan. ‘Any bike, anywhere.’ En dus duiken we het decor in. Het pad wordt algauw smaller, en een aanduiding van een wandelroute doet me twijfelen: mogen we hier wel rijden? Onze mountainbiker had gezegd van wel, maar dit is bijna te mooi om waar te zijn. Ann-Sofie is niet van plan zich door wat streepjes verf te laten tegenhouden. ‘Als het echt niet mocht, zou dat toch aangeduid staan?’ Het landschap is adembenemend mooi: op grijs-zwarte heuvels proberen een paar kale struiken te overleven. De Marauder ploegt door het grind, een beetje zoals een Enfield door de Himalayamodder schuift: stijlloos, maar onverwoestbaar. Een buffel. Pas als het wat steiler wordt, krijgt hij het lastiger; als ik een eindje voorrijd om te kijken of de weg wel doorloopt, zie ik in de verte een politiewagen opduiken. En vertragen. En stoppen. Mh. Een agent stapt uit en wenkt. Schoorvoetend rijd ik naar hem toe; dit is wellicht het goede moment om te vergeten dat ik Spaans spreek. Dat we hier niet mogen rijden, zegt hij. Verboden. In slecht Engels mompel ik iets over rent bikes en outside national parks no problem. Tussen de twee agenten ontspint zich een discussie in snel Spaans; blijkbaar zijn ze er zelf niet helemaal zeker van of het in dit stukje nu wel of niet mag. Net op dat moment komt Ann-Sofie de hoek om; de Marauder steekt felblauw af tegen de zwarte heuvels. Dat blijkt het doorslaggevende argument: wie met een chopper door dat grind ploegt, moet zich wel van weg vergist hebben. En dus komen we er met een waarschuwing vanaf.

Doemberg

Voor de zekerheid houden we het daarna toch maar even bij asfalt; je weet nooit of die jongens nog eens terugkomen. Bovendien is de LZ30 een prachtbaan; de lavavelden om ons heen hebben de wonderlijkste kleuren. Sommige mensen worden somber van al dat zwart, maar ik vind het betoverend. Het robuuste landschap straalt een onverstoorbare rust uit; de lava ligt echt niet wakker van de doortocht van onze twee mini-motoren. Met elke kilometer wordt het landschap indrukwekkender, de lavarotsen ruwer en hoger, tot aan de horizon de grote kraters van Timanfaya verschijnen. Het lijkt wel het land Mordor dat voor ons opdaagt; ze hadden hier zo Lord of the Rings kunnen draaien. De vulkaan is nog steeds actief; een tiental meter onder de grond is de aarde nog honderden graden heet. Voor wie dat niet gelooft, wordt naast het bezoekerscentrum het bewijs geleverd: in een ondiepe kuil ontbrandt hooi spontaan, en de emmer water die in een boorgat wordt gegoten, spuit even later als een reusachtige geyser weer omhoog, sissend van de hitte. Het park zelf kan je alleen te voet, met een gids, of met de bus bezoeken; de chauffeur moet alles uit de kast halen om de bus met een paar centimeter overschot tussen de hoge wanden door de manoeuvreren. Maar zelfs achter glas maakt het maandlandschap indruk; desolaat strekt het zich om ons heen uit, afwisselend woestijnstil en lavaluid.

Op de terugweg stoppen we nog even in Tias voor een aperitiefje; de rest van de volgebouwde Zuidkust kan je maar beter vermijden.

Tijd voor een dagje aan het strand, besluiten we. Zuidwest-west dus, naar de kleine baaien bij Punta de Papagayo, waar relatief weinig toeristen komen. We nemen de lange weg door de lavavelden om dan vanuit Uga af te buigen richting Yaiza. Boven staat een strakke wind; de Deense wielerploeg die hier aan het trainen is, moet alles uit de benen halen om over de col te raken. Eenmaal in de afdaling schieten ze voor ons uit. Beneden ontvouwt zich een roestbruin, glooiend landschap met milde heuvels dat uitdijt in de zee. We bewaren de hoofdbaan voor de terugweg en rijden via Fermes naar Papagayo Beach. De baai is even mooi als de reisgids ons beloofde, en ook al is hij niet erg groot, het is er heerlijk rustig, want de hobbelige grindweg hiernaartoe ontmoedigt de meeste toeristen. En zelfs zwemmen is een optie, want in de afgesloten inhammen is het water een pak warmer dan in open zee.

Als de zon begint te zakken, zoeken we de motoren weer op. Langs de Salinas del Janubio, het grootste zoutwinningsgebied van het eiland, rijden we richting El Golfo. De zoutpannen liggen in de avondzon te schitteren als een schilderij van Paul Klee: een kleurenraster van subtiele tinten grijs en blauw. Elk jaar wordt hier nog steeds zo’n 2000 ton zout ontgonnen; vroeger werd dat vooral lokaal gebruikt, om vis in te zouten, nu wordt het meeste gebruikt als vervangmiddel voor chloor in de lokale zwembaden. De tijden zijn veranderd. Iets verderop, bij Los Hervideros (de ziedenden) beukt het water tegen de kust aan; de eindeloze golfslag heeft diepe grotten in de kliffen geslagen. Een reeks soepele bochten brengt ons bij ons einddoel voor die dag: het slaperige kuststadje El Golfo, dat zijn bekendheid dankt aan de diepgroene baai Lago Verde diep in de vulkaankrater; het felle groene meertje steekt scherp af tegen de smalle streep zwart zand die het afscheidt van de zee.

In de zomer is de hele dijk gevuld met levendige terrasjes; nu, zo vroeg op het seizoen, is het zoeken naar een restaurant dat nog open is. Maar de vis is, zoals altijd, dagvers.

De schat van de zeerover

Zoals dat gaat op eilanden in de zon, is de tijd sneller weggetikt dan we zouden willen. Dus proberen we op onze voorlaatste dag nog een ander in te halen; langs de stenige pistes bij Costa Teguise – de Marauder kraakt en kreunt, maar houdt dapper vol – reppen we ons naar de Jardin de Cactus, en verder naar het Zuid-Oosten, langs prachtige rotsheuvels vol groen mos en bloemen. Diep tussen al dat groen zit de ingang van de Cueva de los Verdes verborgen, een groot grottencomplex waar de eilandbewoners zich vroeger verscholen voor piraten en slavenhandelaars. De tunnels werden gevormd bij een vulkaanuitbarsting 3000 jaar geleden; de lava aan de oppervlakte stolde en de wegtrekkende lavastroom binnenin liet een indrukwekkend gangenstelsel achter. De centrale grot is zo groot dat ze nu als concertzaal wordt gebruikt, met maar liefst 500 zitplaatsen. Maar nog indrukwekkender dan de afmetingen is misschien wel het kleurenspel van de mineralen die tussen de zwarte lavadruppels uitpiepen.

Iets verderop ligt een tweede grottenstelsel, dat in de jaren ’60 door de lokale architect Manrique tot een toeristisch complex is omgebouwd: de Jameos del Agua. De grotten zijn vooral bekend omdat de albinokreeft er voorkomt, maar bij Ann-Sofie roepen ze andere associaties op. “Die ken ik van Bassie en Adriaan,” roept ze enthousiast. En inderdaad: hier is Het geheim van de schatkaart opgenomen. Even opfrissen voor de jonge lezertjes, want de serie dateert uit midden jaren 80: in de eerste aflevering ontdekken Bassie en Adriaan achter een schilderij een schatkaart met een mysterieuze spreuk. “Op één van de eilanden waar vogeltjes blaffen, is een gebroken lans. Als je bovenaan de lans staat, met het ei in de rug, zie je een kleine maan, wanneer de grote maan het water meegenomen heeft. Dit is de plek op de kaart waar de x zich bevindt!” Een goed verstaander ontcijfert dat als een Canarisch eiland (de naam komt van het Latijnse  Canariae Insulae, eiland van de honden, en heeft niets met kanaries te maken), met name Lanza-rote, de gebroken lans. Het ei waarvan sprake is, is het nog kleinere eilandje La Graciosa, dat vlak buiten de kust ligt, ten noordoosten van Lanzarote. Wie in de juiste richting kijkt, ziet vanop de hoge bergrug de ingang van de Jameos del Agua liggen; een jameo is een plaats waar het dak van de onderaardse vulkanische gang is ingestort, en de tunnel aan de oppervlakte komt. Nu zijn de Jameos vooral een toeristische trekpleister waar je naast het ondergrondse waterreservoir een hapje kan eten, maar wie opgroeide met de Hollandse clown en zijn broer acrobaat, kan hier dus jeugdherinneringen ophalen. Het is hier dat het duo, samen met robot Robin en hond Lara, werd opgesloten door een stelletje boeven, en ternauwernood kon ontsnappen met de schatkist vol peper, die nadien van puur goud bleek te zijn. En voor de echte fans: ook De huilende professor is op Lanzarote opgenomen. De schuilplaats van de professor bevond zich bij het groene meer van El Golfo.

Wij volgen de rand van het eiland, en buigen met de oceaan mee af naar het havenstadje Orzola, waar we op een terrasje in de zon nog maar eens een visje bestellen. Uit de kleine havengeul vertrekt een bootje naar La Graciosa; moeizaam worstelt het zich door de stampende golven heen. Er staat dan ook een behoorlijk strakke wind; als we wat later over de prachtige corniche bij de Mirador del Rio rijden, waaien we bijna om. Maar wind of niet, de prachtige uitzichten over de baai en het eiland aan de overkant zijn het meer dan waard. Langs de wand van de steile kliffen klimt een helikopter omhoog, die bouwmaterialen naar boven brengt. Voorzichtig laveert hij tegen de wind in, om zijn vracht af te droppen en vervolgens weer de diepte in te duiken naar het strandje beneden, waar de stenen gelost worden.

De weg slingert weer naar beneden, haarspeld na haarspeld, en meteen verandert het landschap weer helemaal. Palmbomen en groene heuvels sluiten ons in. Onze laatste stop wordt Arrecife, waar we ons in een van de trendy restaurantjes aan de jachthaven te goed doen aan gefrituurde artisjokken.

Strandkameel

Onze laatste dag beginnen we met een bezoek aan de Fundacion César Manrique; het is aan deze lokale architect dat het eiland zijn bijzondere look dankt. Manrique zwoer bij een evenwicht tussen bewoning en natuur. Toen hij op een dag een vijgenboom in een lavaveld zag staan, en ontdekte dat de boom wortelde in een grote ondergrondse luchtbel, besloot hij daar zijn eigen huis te bouwen. In de 5 verbonden lavabellen onder de oppervlakte richtte hij evenveel kamers in, sommige gedeeltelijk in de openlucht; daar bovenop bouwde hij het huidige bezoekerscentrum, trouw aan de traditionele lokale bouwstijl, maar met grote ramen, zodat het huis helemaal opgaat in het landschap. Op sommige plaatsen lopen de lavarotsen gewoon door in de kamers, alsof ze door de muren heen zijn gebroken. Het kleine museum heeft ook enkele mooie kunstwerken in huis, onder andere van Picasso en Miró. Manrique is  de man die de infrastructuur voor de Cueva de los Verdes, de Mirador del Rio, en het bezoekerscentrum van Timanfayo ontwierp: hoewel het grote bezoekerscentra zijn, valt geen ervan op in landschap. Zoveel toeristen weten weg te moffelen: chapeau!

De middag besluiten we door te brengen met wat we het liefste doen: spelevaren in het zand van El Jable. Het is misschien niet helemaal in de geest van Manrique dat we reclame maken voor offroad-rijden in dit ongerepte landschap, maar voor hard-enduro-rijders is dit eiland toch te klein, dus met respect voor de natuur moet zo’n gemotoriseerde strandwandeling wel kunnen. Ann-Sofie bewijst nog maar eens dat je met elke motor alles kan rijden; soepel glijdt de chopper door het zand. Zwaaiend schiet ze me voorbij, intussen vrolijk zingend op de tonen van My Sharona van The Knacks: ‘Ma-ma-ma-my Marauder!’ (‘ Oh my little pretty one, pretty one/When you gonna give me some time Marauder/When you make my motor run, my motor run/Gun it, coming off the line Marauder… My my my i yi woo: My my my my Marauder’) Het lijkt wel liefde voor het leven. Tot we bijna de kust bereiken, ergens tussen Caleta de Famara en La Costa, en de eindeloze zandpaden steeds steniger worden en uitmonden in een vlak strand vol grote keien. De Arena huppelt er moeiteloos door en overheen, maar met de Marauder is het nu zoeken naar gaten die groot genoeg zijn, want hier komt hij echt grondspeling te kort. Het maakt de pret niet minder groot; terwijl ik over de keien heen stuiter, zoekt Ann-Sofie zich een uitweg als een muis in een labyrint. Al heeft de Marauder meer van een strandkameel, zoals hij tussen de rotsen door hobbelt. Geen idee wat de man op de dijk ervan denkt als we uiteindelijk allebei bovenkomen, maar we hebben zelden zo’n verbaasde blik gezien.

Urenlang hebben we geen mens gezien. Dat is een prestatie, op een eiland met 188000 inwoners dat jaarlijks 1.8 miljoen toeristen over de vloer krijgt. Nochtans hebben we, als we die avond de laatste fluor markeringen (been there, done that) aanbrengen op de kaart, ruw geschat 85% van alle wegen bereden. Op, het moet gezegd, een eiland dat ocharme 62 kilometer land en 21 kilometer breed is.

De volgende ochtend wordt het toch nog even stress. De verhuurder had beloofd gisterenavond de motoren op te halen, maar omdat carnaval net begonnen was, was hij dat ‘een beetje vergeten.’ Geen zorg, hij zou ze nog voor onze ochtendvlucht, om 5 uur dus, komen ophalen en de borg terugbrengen. Om half zes is er natuurlijk nog niemand te zien. Uiteindelijk duikt hij op, enigszins slaapdronken; de enige reden dat we onze vlucht halen, is omdat Adèle gelooft dat haar rode Renault Clio een Ferrari is. Ook daarom is Lanzarote een prima voorbereiding op het grotere reiswerk: omdat je leert je nergens druk in te maken. No stress.

Nu we erover nadenken, zijn we het erover eens dat dit eiland eigenlijk het ideale opstapje is voor verre motorreizen, of zelfs als eerste trip voor beginnende motorreizigers. We vatten de voornaamste argumenten graag nog eens samen, onder de noemer:

De L van Lanzarote.

1 Nog niet lang een rijbewijs? Leer rijden op een rustig eiland met vriendelijk verkeer. Er zijn hier geen gekken op de weg, relatief weinig auto’s, en je kan oefenen in alle soorten verkeerssituaties en alle soorten bochten, tot en met haarspelden in het bergachtige gedeelte. Al is voor een echte bochtenstage La Palma wellicht een beter idee.

2 Zin om van het asfalt af te gaan? Je kan hier alle soorten offroad testen; het draagt niet voor niets de bijnaam Triatlon-eiland. Zand, grind, duinen, wasbord, keien, het is er allemaal, het mag (meestal) en het wordt nooit echt steil of moeilijk.

3 Leer langzaam. Geen lange rijdagen, geen reden tot haast. Zelfs met onze luttele pk’s kwamen we op vijf dagen ruim rond, en als je moe bent, of de concentratie op is, is er om elke hoek wel een terras te vinden. En wie toch meer wil, kan altijd de boot nemen naar Fuerteventura of een van de andere Canarische eilanden, die er allemaal totaal anders uitzien.

4 Motorgewenning. Wat je ook huurt, reken er maar op dat je na de eerste panne met iets anders rijdt. Een Marauder of zo.

5 Geduldtraining. Binnen vijf minuten is binnen een uurtje of twee. Een eerste oefening voor Indië, waar give me one day betekent dat je misschien en week later geholpen wordt.

6 Navigatietraining. Onze kaart was niet echt schitterend, zeker niet voor de offroad-wegen, maar het eiland is zo klein dat je nooit echt verloren kan rijden en als dat toch lukt, haalt de GPS je wel uit de penarie, want de kaarten zitten er standaard in.

7 Taaltraining. Leer communiceren in gebarentaal, want iedereen spreekt hier in het beste geval Broken English.

8 Omgaan met uniformen. Voor je je waagt aan discussiëren met KGB-agenten in pakweg Oezbekistan, kan je hier oefenen op de lokale politie in hoe je het best de onwetende toerist uithangt. Eén verkeerd weggetje indraaien volstaat.

9 Hittebestendigheid. Zeker in El Jable kan je alvast even testen hoe je motorpak aanvoelt als je bij dertig graden de duinen op en af zoeft.

10 Relatietest. Ik had nooit gedacht dat Ann-Sofie op choppers zou vallen, maar eenmaal ze de Marauder tussen haar knieën had, wilde ze hem niet meer afgeven. Zelfs niet nadat hij als een bokkig hobbelpaard bleef steken op een stoeprandje dat net iets hoger bleek dan gedacht. Meer nog: ze draaide er veertig keer mee rond een rond punt, op zoek naar zijn beste hellingshoek. De vrouw die altijd zei dat ze nooit levend op een Harley of aanverwant gezien wilde worden, stopt nu elke ochtend liefdevol haar rugzakje in de lederen zadeltassen, en gespt glimlachend de riempjes toe. De wegen van de liefde zijn ondoorgrondelijk.

 Het stuk zoals het verschenen is kan je hier nalezen.