het einde van rob van essen #DSLEtteren

DSLetteren,  08/01/2019 — “Ik ben niet bang voor de dood; vroeger was ik dat wel. Misschien is dat een van de goede dingen van het ouder worden. Al was ik altijd al vrij flegmatiek: Rage, rage against the dying of the light is nooit iets voor mij geweest. Maar als je nog veel wil doen en nog niet veel hebt bereikt, is de dood wel een erg grote tegenstander; als je ouder wordt, kan je je beter verzoenen met zijn bestaan. En hoe meer je verwezenlijkt, hoe duidelijker je onbelangrijkheid wordt; dan wordt de dood vanzelf minder beangstigend. Maar het kan best zijn dat ik over tien jaar weer doodsbang voor de dood ben – ik hoop van niet, maar je weet nooit.”

“Wellicht is mijn angst omgeslagen omdat ik op een gegeven moment ben geworden wat ik wilde worden, en dat ook nog goed ging. Als het in het leven ergens om gaat, is dat vervulling. Verwezenlijking van jezelf en wat je wil worden: dat je doet en kan doen wat je wil doen, en dat zo goed mogelijk doet. Als je jong bent betrek je dat alleen op jezelf en op je eigen plannen, maar als je ouder wordt, zie je in dat die vervulling ook grotendeels in liefde en vriendschap te vinden is, dat het minstens evenzeer gaat over je relaties met anderen als over wat je in je eentje doet.”

“Ik heb een zwaar protestantse opvoeding genoten, waarbij alles duidelijk verdeeld was in een hemel en een hel, dus het moet me al vrij jong zijn bijgebracht dat we doodgingen. Maar omdat het alleen ging over waar je dan terecht kwam, werd de angst voor de dood vertaald als angst voor de hel; bij de hemel kon niemand zich iets voorstellen, en als je je erin verdiepte leek dat een behoorlijk saaie aangelegenheid. Maar de dood zelf was ondergesneeuwd door het feit dat je moest zorgen door goed te leven niet in de hel te komen. En dit leven werd een soort voorportaal: hier word je zeventig en dan volgt het eeuwige leven erna, dat veel omvangrijker is, maar hier in dit kleine leven wordt wel bepaald hoe je in het grote nadien voortleeft. Volkomen absurd, toch?”

“Ik ben dan ook in mijn puberteit van mijn geloof gevallen, en meteen ook opgehouden te geloven in een hiernamaals. Ik vind het ook geen prettige gedachte: ik denk niet dat we zo belangrijk zijn dat we nog door moeten leven. Misschien wel in ons werk of in de geheugens of genen van anderen, maar niet in een eeuwig hiernamaals; ons belang ligt in het hier en nu.”

“Natuurlijk schrijf ik om iets achter te laten, maar liever tijdens mijn leven dan erna: ik schrijf voor het nu. Natuurlijk is het flatterend als je werk later nog gelezen wordt, maar er zijn genoeg voorbeelden van vergeten schrijvers om dat te helpen relativeren. Je kan natuurlijk wel een monument voor jezelf oprichten in de vorm van een groot œuvre, maar dat zie je zelf niet meer, en je riskeert ook nog dat mensen het fluitend omver trekken zodra je dood bent, en misschien hebben ze nog gelijk ook.”

“Je kan niet verder voortleven dan je leeft. Natuurlijk blijft er altijd iets van je over, zeker in je relaties met anderen, tenzij je echt iedereen overleeft, en ook in je werk, maar het is niet mijn eerste streven om voort te leven. Het schrijven zelf is mijn leven. Ik hou er heel erg van, en de vervulling die ik erin vind, is voor mij het allerbelangrijkste, al hebben vriendschap en liefde gelukkig intussen ook een rol opgeëist in mijn leven. Maar het schrijven speelt zich nu af, in mijn heden, en die vervulling telt in het nu. Al is het natuurlijk fijn als er een paar verhalen bewaard zouden blijven in een bloemlezing, en natuurlijk zou ik niet fijn vinden als ik zou weten dat niemand me nog zou lezen zodra ik dood ben; zo onthecht ben ik nu ook weer niet, dat ik het prima zou vinden meteen vergeten te worden.”

“Meer dan een gevecht tegen sterfelijkheid is schrijven eigenlijk gewoon een verslaving: ik doe niets liever dan dat. Mijn hele leven is gericht op schrijven en op het verzinnen van te schrijven situaties. Recent betrap ik me er weleens op dat ik me afvraag: wat als ik geen schrijver meer ben, wat blijft er dan nog van mij over? Misschien betekent het dat ik geschreven heb wat ik wilde schrijven, en nu uitgeschreven ben; een angstaanjagende gedachte vind ik dat. Maar het kan net zo goed een tijdelijke inzinking zijn na de roman die ik heb voltooid. Ik hoop het, want ik kan niets anders dan schrijven. Maar ik zat laatst zes weken in Brussel en schreef daar een verhaal van tienduizend woorden. Dus het is nog niet helemaal weg.”

“De dood zit wel in veel van mijn boeken; ik heb een dagboekachtig relaas geschreven het laatste jaar van mijn vader en in mijn laatste roman speelt de dood van mijn moeder een grote rol. De overlijdens van je ouders zijn twee van de ingrijpendste sterfgevallen die je kan meemaken, dus het is logisch dat ik dat als schrijver moest verwerken. De dood is sowieso iets groots, net als liefde, en bovendien is het zeker dat je hem ooit tegenkomt, dus je moet je er wel toe verhouden; geen wonder dat hij in veel romans terechtkomt.”

“Geleerd heeft fictie me dan weer weinig over de dood; ik heb onze sterfelijkheid leren relativeren toen ik stoïcijnse filosofen ging lezen. Vooral toen ik een jaar of dertig geleden Marcus Aurelius leerde kennen; hij schrijft ergens dat je, ook als je leven een kort toneelstuk blijkt te zijn, vooralsnog met een vriendelijke buiging afscheid moet nemen als het doek valt. Dat kwam op een goed moment, dat raakte mij, dat hij het zo relativeert. Maar laat mijn doek nu nog niet vallen! Verder sterf ik uiteraard het liefst vrij pijnloos, en niet in mijn slaap: ik zou graag bewust afscheid nemen van de wereld en van de mensen die ik liefheb. Ik wil het ook meemaken, al is het is een ervaring die zich niet zal voltooien.”

“Of wat Nescio schrijft, in Mene tekel: ‘Het leven heeft mij, Goddank, bijna niets geleerd.’ Dat zouden mooie laatste woorden kunnen zijn. En dan antwoordt d’oue sok: ‘Het leven heeft mij veel geleerd.’ Want natuurlijk heb je veel geleerd, maar je hebt ook weer moeten afleren, omdat het leven doorgaat en wat je leerde, zelfs dingen die je erg geholpen hebben, plots niet meer toepasbaar is. Zo ben ik bijvoorbeeld erg blij dat ik ironie heb afgeleerd, zeker in het dagelijkse leven. Het is ook een mooi beeld: je begint je leven met een leeg hoofd, vult dat met vanalles, en als je het weer afleert, ga je ook met een leeg hoofd weg. Daar zou ik graag naar streven. En nee, dat is geen verdekt verlangen naar dementie. Mijn moeder was de laatste jaren van haar leven dement, en dat waren wel de gelukkigste jaren van haar leven, maar dat is absoluut uitzonderlijk; ze zat op een gesloten afdeling en de meeste mensen daar waren heel angstig en kwaad. Alleen zij zat sereen te glimlachen. Dus het is geen uitnodiging naar het lot. Aftakelen, hoe onontkoombaar ook, vind ik sowieso een beklemmend vooruitzicht: stel je voor dat je je zelfstandigheid verliest, of van karakter verandert. Of dat je niet meer kan schrijven, of plots doorhebt dat je boek niet meer zo goed is als je eerdere werk; andere schrijvers kan je nog vergeven dat ze ‘het boek teveel’ hebben geschreven, ook Reve en Hermans hadden op een gegeven moment hun beste tijd gehad. Maar op een gegeven moment wordt een schrijver zijn schrijven; dan kan je toch niet zeggen dat hij moet ophouden, hoe pijnlijk het ook is? Dat bij jezelf zien lijkt me extra pijnlijk. Misschien elke schrijver hopen op een milde en niet al te late dood. Maar ik ben nu vijfenvijftig, dat zeg ik op mijn vijvenzeventigste vast ook nog.”

“Verder wil ik absoluut gecremeerd worden; dat besluit heb ik genomen toen mijn moeder op de begrafenis van mijn vader vroeg waarom het graf zo diep was, en haar buurvrouw antwoordde: ‘Dat is altijd voor drie kisten, dan kan jij er straks bij en Rob ook, want die is toch alleen.’ Toen dacht ik, nee, ik wil niet de eeuwigheid op mijn ouders doorbrengen. Bovendien hou ik niet van kerkhoven, geef mij maar as die anderen kunnen uitstrooien.”

“Daar mag die Nescio bij gelezen worden, dat is een mooie tekst om mee te gaan, en dan nog wat muziek, maar dat lijstje heb ik nog niet gemaakt. Er is een hele mooie bootleg van While my guitar gently weeps van George Harrison, met een klein orgeltje, dat zou kunnen. Of het slotlied van Michael Fassbender uit Frank, die film van Lenny Abrahamson, maar dat kan je je nabestaanden misschien niet aandoen. Het ontroerende is, maar dat werkt alleen in de film, dat hij eerst moet zingen: ‘I love your wall’ voordat hij ‘I love you all’ kan zingen. Ik ben wel gevoelig voor dat soort dingen, en dat is ook een mooie boodschap om mee weg te gaan.”

Hier de song uit ‘Frank’, de film van van Lenny Abrahamson, waarover ik het had (gezongen door Michael Fassbender):

https://www.youtube.com/watch?v=0zA1Ld2ZnwE

En hier, ten overvloede en wellicht ter overvoering, hetzelfde lied als slotscène uit de film (na een paar minuten):

https://www.youtube.com/watch?v=3yKW56wTPUM

Het stuk zoals het is verschenen, kan je hier nalezen.