dubbel geluk

 

In Why be happy when you could be normal legt Jeanette Winterson een stukje van haar ziel bloot, dat al van in haar eerste boek in zowat alles wat ze schrijft als een vuurtorenlicht tussen de letters doorschemert. De aan-uit-licht-donker-beweging tussen verlangen en verlies, die trieste, troostende dans met de schaduwen van de liefde, die een geliefde, nadat ze zelf al lang uit het zicht is verdwenen, nog altijd pijnlijk scherp op de holle muren van het hart werpt, komt in al haar boeken terug. Net zoals haar strijd met moederliefde, die ze aanvatte in Oranges are not the only fruit en sindsdien nooit meer heeft losgelaten.

Aanrader van de week, noemt Kathy Mathys dit ‘aangrijpend ego-document in een zinderende stijl’ in DSLetteren van afgelopen vrijdag. 

Dat Winterson het niet makkelijk gehad heeft, niet met haar moeder en niet met de liefde, is oud nieuws. Maar tegelijkertijd, schrijft Mathys, en dat is ook waar, in de periodes waarin het leven haar toch makkelijker valt, schrijft ze minder goede boeken. Die zin is een licht vervormde echo van iets wat ik eerder deze week bij Johan de Boose las, in Het Geluk van Rusland – niet toevallig in een hoofdstuk waarin hij de afbraak van Hotel Rossija in Moskou beschrijft: dat zonder de uitwassen van de Sovjet-dictatuur de creativiteit van de dissidenten nooit in zo’n grote mate had bestaan. Een perverse gedachte, noemt hij het zelf meteen. Maar blijkbaar niet zo ver naast de waarheid, want ook Winterson heeft die ‘weerstand’ blijkbaar nodig om zichzelf te zijn.
Kleine en grote oorlogen, ze liggen dichter bij elkaar dan we denken. Al zal dat ook wel aan mijn leesbril liggen, want dit is precies waar ik het in mijn volgende boek over wil hebben…