De schrijver en de tafelspringer

 

Het is hommeles in letterenland. Marnix Peeters schetste in De Morgen een karikatuur van de ‘auteur-in-de-ivoren-toren’, Van Gerrewey noemde Peeters’ nieuwe boek prompt een boer in het gezicht van de literatuur.

Nee, dacht ik, toen ik het gehakketak tussen Marnix Peeters & Christophe Van Gerrewey zag beginnen, deze keer laat ik me niet verleiden. Ik hou –en omdat ik net zijn stuk gelezen had dacht ik verder in de stijl van Marnix Peeters- gewoon mijn muil, want er wordt al genoeg gezeikt, en er staat vast wel een of andere links-elitaire culturo op die niets beters te doen heeft en Peeters een paar verbale tikken op zijn smoelwerk geeft.

Maar… –en meteen lengde mijn brein mijn gedachten op tot zinnen die passen bij een auteur als Van Gerrewey – het onrustige gevoel, dat mij meteen na het lezen van beide stukken had beslopen, liet mij niet los, en elke dag weer moest ik de opwelling vooralsnog te reageren onderdrukken, een impuls waaraan ik nu dus toch heb toegegeven, terwijl ik ten volle besef dat ik er beter het zwijgen toe zou blijven doen, want dat precies het probleem dat aan de basis van de discussie tussen beide schrijvers ligt mijn antwoord nutteloos maakt, meer nog, dat elke zin die ik schrijf zich precies daardoor tegen mij zal keren.

Want het probleem is eenvoudig: het is de tijd. Onze tijd. Tot dat inzicht kwam ik al op de avond van de dag dat Christophe zijn nogal gepikeerde reactie op het –overigens evenzeer uiterst onvriendelijke, ja zelfs venijnige- stuk van Marnix publiceerde. Maar, en ook dat is de tijd, het onderhuidse gesneer van Marnix, en de manier waarop hij de literaire wereld subtiel in vrienden & vijanden, ja, bijna cowboys & indianen verdeelde, werd gelezen als vrolijke schelmenhumor (hij pakt ze flink, de omhooggevallen culturo’s), terwijl het stuk van Christophe als het gepruil van een slechte verliezer werd gezien. Doch dat terzijde.

Mijn inzicht kwam –maar dat moet toeval zijn- tijdens het lezen van een boek. Daaruit leerde ik dat Erika Mann (dochter van die andere omhooggevallen schrijver en Nobelprijswinnaar, ja, die van het boek waarvan Peeters in zijn stuk de film vermeldt) ooit als verslaggever op het Proces van Neurenberg rondliep. Automatisch moest ik denken aan Harry Mulisch en Hannah Arendt op het proces van Eichmann. Waar zouden die het ’s avonds samen over gehad hebben, bij het savoureren van een glas wijn, fronsend, kin in de hand? Eén ding is zeker: het zal een discussie in woorden van meer dan drie lettergrepen geweest zijn. Dat mocht toen nog.

Stel dat we vandaag een schrijver naar zo’n proces zouden kunnen sturen –ik formuleer dat hypothetisch, want dat impliceert dat we een medium moeten vinden dat daarin geïnteresseerd is-, kiezen we dan Van Gerrewey of Marnix Peeters? Peeters, visionair, heeft de vraag al beantwoord: hij interviewt liever Koen Wauters. Of Petra. Want dat is ook een topwijf. En daarmee –en vooral, daarom- finisht hij ruim voor Van Gerrewey: omdat hij beter bij deze tijd past, waarin Koen Wauters belangrijker is dan, ik zeg maar wat, Hannah Arendt of de theorie van Mulisch over de kern van het kwaad.

Iedere tijd krijgt de schrijvers die hij verdient. Jeanette Winterson schreef daar een boeiend essay over, waarin ze concludeert dat in conservatieve tijden ook literatuur zich afkeert van het vormelijke experiment en zich beperkt tot een treurig soort realisme. Onze tijd is die van de tafelspringers. De catchy zin. De oneliner. De leuke foto. Peeters heeft alleen al door zijn kale kop een hogere kranten-klout-factor dan Christophe. Leuke smoel, franke muil. De lezer heeft dat graag. Dat zoiets ergerlijk is voor mensen die van meer nuance houden, graag volzinnen gebruiken en vinden dat hun werk voor zichzelf kan spreken, kan ik me perfect voorstellen.

Overigens: het is precies dezelfde redenering die populistische partijen populair maakt. Catchy oneliners, eenvoudige oplossingen, de kiezer heeft dat graag. Misschien verontrust het stuk van Peeters me daarom nog het meest: dat intellectueel dezer dagen een scheldwoord is, is al beangstigend genoeg. Als ook schrijvers dat discours gaan overnemen, en hun collega’s afrekenen op intellectueel = elitair = fout, dan moeten we ons ernstig zorgen maken.

Begrijp mij niet verkeerd: van mij mag Peeters tafelspringen zoveel hij wil. Zolang hij auteurs die liever schrijven maar rustig hun job laat doen.