brief aan sven gatz #rektoverso (en alle antwoorden)

09/06/2018, rekto:verso – Elke vrijdag schrijft een van onze vijf vaste online correspondenten een brief aan iemand. Deze week vraagt Gaea Schoeters onze cultuurminister waarom hij deze week zijn mond hield, toen de essentie van zijn beleid in vraag werd gesteld. ‘Aan wiens kant staat u eigenlijk?’

Het stuk zoals het is verschenen, kan je hier nalezen.

Beste Sven Gatz,

Ik heb u gemist, de afgelopen week. De Belg, zo las ik, wil dat er minder belastinggeld naar cultuur gaat. De helft zou ruim volstaan; het moet maar eens afgelopen zijn met het besteden van zoveel kostbaar overheidsgeld aan dergelijke onzin.

Zoals wel vaker het geval is met dergelijke populistische en sloganeske uitspraken, berustte een en ander op een misverstand. In het hoofd van de Belg heeft zich een paradijs der kunsten gevormd, een fata morgana van gesubsidieerde cultuur, een Fabeltjesland waarin 4,7 % van zijn belastinggeld naar de schepping van het Schone gaat. Was dat maar waar.

De realiteit is een pak minder rooskleurig. Van de 2,39 % van de begroting die in werkelijkheid naar Cultuur & Ontspanning gaat, wordt maar een fractie aan cultuur besteed, want onder deze begrotingspost vallen ook Sport en Media. Hoeveel geld er werkelijk naar Cultuur met een grote C gaat, is moeilijk te becijferen, maar zaligmakend kan het nooit zijn: musea krijgen bijvoorbeeld slechts 2,5 euro per inwoner. In Nederland, nochtans ook geen cultuurminnende natie, is dat bijna 18 euro.

Maar dat weet u natuurlijk allemaal. Net zoals u weet dat het gebrek aan middelen onder het Kunstendecreet er nu al voor zorgt dat vele onafhankelijke en kleine makers worden doodgeknepen, ook al zijn de projecten die ze voorstellen veelbelovend. U weet ook dat enkel de grote huizen nog voldoende middelen bij elkaar kunnen harken om producties te blijven maken. Dat is tenslotte uw beleid.

Natuurlijk kan u daar niets aan doen, u moet het ook maar zien te redden met wat u van de regering krijgt toegewezen om als een goede huisvader al uw kinderen tevreden te houden.

Reden te meer waarom ik uw stilzwijgen niet begreep. Iets of wat Minister van Cultuur zou in een dergelijke krantenkop een gouden kans zien om op de barricades te springen en voor te stellen de budgetten ook daadwerkelijk naar die ingebeelde hoogte op te trekken.

Onmogelijk, hoor ik u zeggen, net zoals u het afgelopen week tegen de Musea zei die het hadden gewaagd een verdubbeling van hun subsidiëring te vragen. Een verhoging van het cultuurbudget is in deze tijden ondenkbaar. Wie daar nog maar van durft te dromen, heeft geen besef van de politieke realiteit.

Vreemd. Uw Duitse collega heeft zonet de middelen voor cultuur opnieuw fors opgetrokken, met maar liefst 23%. Want, zo stellen de Duitsers, ‘cultuur vormt het fundament van onze open en democratische samenleving.’ Iets in mij vermoedt een verband tussen het Duitse cultuurbeleid en het Duitse vluchtelingenbeleid: om welke vorm van behoud van beschaving het ook gaat, moreel of cultureel, de Duitsers schaffen das.

Niet zo in Vlaanderen, waar het Ministerie van Cultuur al jaren een ministerspost is die wordt toegewezen aan de politicus die in de voorafgaande jaren van zijn politieke carrière het meeste slecht karma heeft verzameld.

Natuurlijk moeten we uiterst voorzichtig zijn met het verheerlijken van Duitse modellen van maatschappelijke ordening, zelfs in het kader van een cultuurstrijd, daar hebben we in het verleden al te veel fratsen mee gehad, maar toch – had u niet een beetje van zich moeten laten horen? Om de Belg te overtuigen van het belang van de cultuur en van het feit dat zijn belastinggeld op nuttige, zo niet levensnoodzakelijke wijze wordt besteed? En er eigenlijk nood is aan meer in plaats van minder? Had u niet met trots de kunsten moeten verdedigen tegen zoveel onwil en onwetendheid?

Cultuur lijkt soms wel het Ministerie van Schaamte en Verontschuldiging. Sorry dat we nog iets uitgeven aan zoiets banaals als cultuur. Zoiets volksonvriendelijks. Zoiets ondemocratisch.

U bleef stil. Dat blijft u wel vaker. Zwijgen is goud op uw ministerie. Wie over cultuur praat, verliest electoraal altijd: aan die kant van het politieke spectrum zijn in deze tijden weinig stemmen te halen.

Tenzij, misschien, een beetje, voor wie de kaart van de toegankelijkheid trekt. Samen met diversiteit is dat hét toverwoord van het decennium om uitgaven op Cultuur aanvaardbaar te maken. Wees gerust, beste burger, er zijn redenen, excuses, om het besteden van uw geld aan die onzin te verantwoorden. Het is ons, echt waar, beloofd, niet om de kunst te doen.

Dus als we u al horen, is het over publieksverbreding. Alsof u het besteden van alle middelen moet verantwoorden met cijfers over publieksbereik. En u moet bewijzen dat u het belastinggeld van de hardwerkende Vlaming niet uitgeeft aan een nutteloze hobby van een linkse, intellectuele, subsidieslorpende elite. Nee, nee, cultuur is er voor iedereen. Als we maar breed genoeg oprekken wat cultuur is.

Rainer Hofmann, festivaldirecteur van het Spring Performing Arts in Utrecht, vatte in zijn openingsspeech heel mooi samen in welke tang de kunsten daardoor terecht zijn gekomen. Ja, maar dat is Nederland, roept u nu. Precies. En misschien moeten we net daarom eens goed kijken hoe het er daar aan toegaat, om te vermijden dat hier straks hetzelfde gebeurt.

‘Artistieke relevantie’, stelt Hofmann, ‘is niet langer de eis die aan kunst wordt gesteld. Want na de populistische aanval van rechts, krijgt de kunst nu een aanval van links te verduren.’ Kort samengevat: in een poging een tegenargument te formuleren op de ‘nutteloosheid’ en het ‘elitarisme’ van kunst, beide economisch onverantwoord, is de focus nu doorgeschoten naar de publieksmix, de impact en het maatschappelijke nut.

Ook in België is die tendens in opmars: kijk maar naar de eisen die bij subsidiëring gesteld worden. Belangrijker dan het artistieke luik is de sociale relevantie. We moeten diversifiëren, verbreden, drempels verlagen. Alsof kunst per definitie een maatschappelijke werking heeft, die dan ook nog eens direct meetbaar is.

Of zoals Hofmann concludeert: ‘Ik ben het er helemaal mee eens dat kunst er voor iedereen moet zijn. Maar dat betekent nog niet dat iedere kunst voor iedereen is. Dat doen we bij wetenschap toch ook niet, zo’n publiekseis stellen?’

Hofmann ziet de oorzaken in het rechts-populisme: om het label ‘elitair’ te ontkrachten, sloeg de kunstsector een paar jaar geleden al zelf een mea culpa en beaamde het publiek uit het oog te zijn verloren. De gevolgen daarvan zie je in de programmatie: er wordt weliswaar op hoog niveau geprogrammeerd, maar steeds veiliger. Ook hier blijven dan steeds meer alleen de vaste waarden en de grote namen over. Voor experiment of complexiteit is er steeds minder ruimte.

In de kleinere culturele centra is die impact nog duidelijker meetbaar: daar lijkt binnenkort alleen de stand-up comedy nog overeind te blijven. Zo ontstaat een nieuwe ongelijkheid: kunst is grootstedelijk, de provincie krijgt de ‘makkelijke happen.’

Ook daarin volgt België Nederland: ook bij ons is cultuur geen uiting van ‘burgerlijke identiteit’ of ‘Bildung’, maar simpelweg een deel van de entertainmentindustrie, en die moet nu eenmaal renderen. Alles moet dus laagdrempelig en hapklaar te consumeren zijn.

Hofmann legt, terecht, de link met de verwaarlozing van de kunstvakken in het onderwijs en in de media: een publiek moet je vormen, en een algemeen esthetisch besef aanleren. De kiem voor de liefde voor de kunst ligt in de kleuterschool, en met K3 komen we er niet.

Hoe wil je het publiek voor, ik zeg maar wat, klassieke muziek, verjongen als kinderen nooit in een concertzaal of in de opera komen? Of hen liefde voor de kunst bijbrengen als ze nooit oog in oog staan met een Rubens of een Rothko? Misschien moet u maar eens op de koffie met uw collega Crevits.

Natuurlijk is dit niet allemaal uw schuld. Of uw verantwoordelijkheid. You just work here. Het is een Europees fenomeen, een gevolg van de zeitgeist, waarbij de economische-politieke elite die het voor het zeggen heeft, zich tegen cultuur afzet, en de culturele elite, die zich vroeger tot de avant-garde kunst verhield en de kunsten vooruit stuwde, tot vijand is uitgeroepen.

Maar wat ik me afvroeg, na uw stilte van deze week, is dit: aan wiens kant staat u eigenlijk?

Fijn weekend,

Gaea Schoeters

7 juni 2018

 

Cultuurminister Sven Gatz reageert op de open brief waarin auteur Gaea Schoeters hem aansprak op zijn stilzwijgen na het bericht dat de Belg wil dat er minder belastinggeld naar cultuur gaat. ‘Ik kan de cultuursector in de ogen kijken. Met liefde.’

Beste Gaea Schoeters,

Hartelijk dank voor uw lange brief! Hij geeft me de gelegenheid u uitvoerig te antwoorden. Om te beginnen betreur ik dat u mijn reactie gemist hebt toen het nieuws bekend raakte dat de Belg minder belastinggeld naar cultuur wil zien gaan. Ik had daar nochtans wel op gereageerd, via sociale media als Twitter en Facebook en ook via het bij de modale Vlaming erg populaire televisieprogramma Gert Late Night.

Tussen haakjes: wat me aan die enquête meer verbaasd heeft dan het gegeven dat de Belg minder belastinggeld over heeft voor cultuur, is de vaststelling dat er in werkelijkheid twee maal zoveel middelen gaan naar de sociale zekerheid dan de Belg denkt.

Maar goed. In dit antwoord wil ik even gebruik maken van de gelegenheid om u, zij het niet zo omstandig als in mijn boek Bekentenissen van een Cultuurbarbaar, met enkele cijfers en gegevens duidelijk te maken dat de toestand van de Vlaamse cultuur allerminst van die aard is om haar publieke behoeder te herdopen tot het ministerie van Schaamte en Verontschuldiging.

Vooraleer een Vlaamse stand van zaken te geven, wil ik enkele kanttekeningen plaatsen bij uw selectieve vergelijkingen met Duitsland en Nederland. Zo stelt u dat Nederland haast 18 euro per inwoner besteedt aan musea, tegenover 2,5 euro per inwoner in Vlaanderen. U vergelijkt appelen met peren.

Het Vlaamse cijfer ken ik, het komt uit een nota van het Museumoverleg. Maar dat cijfer bevat niet de bijdragen van de steden en gemeenten, bij ons om historische redenen zwaardere financiers van de musea op hun grondgebied dan de Vlaamse overheid.

Over Duitsland geeft u aan dat de middelen voor Cultuur zonet met maar liefst 23 % werden opgetrokken. De waarheid is dat die stijging van het cultuurbudget net de besparingen die Duitse steden en gemeenten in cultuur hebben doorgevoerd, diende te verzachten, zo vertelde mijn ambtsgenote uit Noordrijn-Westfalen me onlangs.

Bovendien mag u ook niet vergeten dat Duitsland een veel bredere tewerkstellingspolitiek aanhoudt in cultuurorganisaties. De tewerkstelling in Duitse cultuurorganisaties is vaak drie keer zo groot als in vergelijkbare organisaties bij ons. Dat komt omdat Duitse vakorganisaties zoals de metaalvakbond sterk staan bij het technisch personeel in bijvoorbeeld theatergezelschappen.

Toen ik mijn Duitse collega in Düsseldorf sprak, zei ze me dat het nog best pittig zou worden om de nieuwe middelen bij de kunstenaars zelf terecht te doen komen. Waarmee ik maar wil zeggen dat het niet zo evident is om vergelijkingen te maken over de cultuurbestedingen van staten.

Het klopt dat ik in het begin van de regeerperiode een besparing heb doorgevoerd in de cultuursector. Of die zo zwaar was als u laat uitschijnen, namelijk dat vele onafhankelijke en kleine makers met veelbelovende projecten werden doodgeknepen en dat alleen de grote huizen nog producties blijven maken, betwist ik ten stelligste.

Elke sector, van justitite tot het leger, van het onderwijs tot media heeft moeten besparen. Op het moment dat er bespaard moet worden, vind ik niet dat cultuur die dans moet ontspringen omdat cultuur nu eenmaal cultuur is. Niet elk artistiek project dat over de lat van een commissie geraakt, moet per definitie een toelage krijgen. Ik vecht voor cultuur, maar ik zit in een regering die welzijn of scholen ook belangrijk vindt.

Bovendien wil ik hier zelf ook eens de vergelijking maken met Nederland: de besparingen in het Nederlands cultuurweefsel waren van een heel andere, veel zwaardere orde. Men kan niet in eenzelfde betoog Nederland een voorbeeld noemen en het wat verder als doembeeld voorhouden.

Ik heb erover gewaakt om hier milder en omzichtiger te snoeien, om later weer te laten bloeien. En die belofte heb ik nadien ook gehouden. De heropbouw is begonnen met nieuwe investeringen in de kunsten, ook voor jonge kunstenaars en kleinere organisaties. In de projectenpot bijvoorbeeld, die bij het begin van de regeerperiode zes miljoen euro bevatte, zit vandaag opnieuw meer dan tien miljoen euro.

De voorbije jaren heb ik ook sterk ingezet op verschillende nieuwe initiatieven om de financiering van cultuur minder afhankelijk te maken van subsidies, die echter – en dat beklemtoon ik – nodig blijven en niet afgebouwd mogen worden. Subsidies bijven voor heel veel disciplines in mijn sector een absolute noodzaak voor starters of voor vernieuwers die grenzen opzoeken, discussies en debat op gang brengen, ons onszelf in vraag doen stellen. Daarom spreek ik over aanvullende financiering, boven op de subsidies.

Alda Greoli, mijn collega in de Franse Gemeenschap, en ikzelf hebben in het kader van die zoektocht naar nieuwe middelen van de federale regering bekomen dat de tax shelter voor de film werd uitgebreid tot de podiumkunsten.

Uit de eerste resultaten blijkt dit een succes te worden: de prognoses voor het eerste jaar voorspellen een toename van 38 miljoen euro private middelen die naar onze podiumkunsten stromen. De vrees dat de kleinere organisaties daarbij niet aan de bak kunnen komen, blijkt ongegrond.

Ook met andere initiatieven dan de tax shelter voor podiumkunsten halen we middelen op die we anders niet aan cultuur zouden kunnen besteden. Finaal halen we daarmee ook geld op voor cultuur waar het zit, bij de ‘rijken’.

Maar de kleinere en kwetsbare initiatieven zullen ook meer publieke middelen krijgen na de overname van de provinciale bevoegdheden voor cultuur. Dit is een warme overdracht, waarbij er meer geld dan vroeger naar lokale en bovenlokale culturele initiatieven gaat.

Wat de erfgoedinstellingen betreft, geef ik u gelijk dat we daar voor een grote inhaaloperatie staan. We hebben beslist om voorlopig, naast het MuHKA en het KMSKA, geen erkenning te geven aan de zeven musea die zich kandidaat hadden gesteld om erkend te worden als een cultureel erfgoedinstelling.

Onze musea zitten in een groeiproces waarin we hen willen begeleiden. Dat groeiproces moet ook gepaard gaan met nieuwe investeringen, op terreinen als collectiebeleid, infrastructuur, digitaal beleid en publiekswerking. Dit is een collectieve verantwoordelijkheid: van de musea zelf, maar ook van alle betrokken overheden.

Samen kunnen we die grote historische achterstand ombuigen en ik heb me zelf al geëngageerd om die noodzakelijke financiële inhaalbeweging te helpen maken. Maar het is niet zo dat de musea zonder meer zullen krijgen wat ze vragen. Dat is voor geen enkele sector zo. De subsidies worden eerst grondig geadviseerd door de bevoegde commissies.

Voor het sociaal-cultureel werk kunnen we fier zijn op het vernieuwde decretaal kader. We geven meer ruimte aan de kleinere bewegingen en meer middelen aan de etnisch-culturele federaties en we creëerden voor deze cultuursector voor het eerst ook een projectenpot.

In het letterenbeleid maakte ik in het Vlaams Fonds ruimte voor non-fictiebeurzen. Momenteel loopt er in samenwerking met de sector een langverwachte campagne ter promotie van het boek en de boekhandel. De kortingbonnen voor boeken die er deel van uitmaken, waren in amper enkele dagen de deur uit.

In dat andere fonds, het Vlaams Audiovisueel Fonds, zette ik meer middelen in voor audiovisuele producties en creëerden we een Gamefonds.

Verder hebben we ook een stevige stijging van de infrastructuursubsidies tot stand gebracht. Het budget voor infrastructuursubsidies in cultuur is gestegen van 10,8 miljoen euro in 2015 tot 34,7 miljoen in 2018, met eenmalig zelfs een uitschieter van 44,7 miljoen in 2017.

We hebben deze regeerperiode dus meer dan honderd miljoen euro ter beschikking voor investeringen in culturele infrastructuur. Daarmee renoveren we, meestal samen met lokale overheden en andere partners, grote en kleine theaters en musea. Het KMSKA, maar ook volkstheater De Roma in Antwerpen. De Opera, maar ook kinder- en jeugdtheater de Kopergietery in Gent of het Concertgebouw van Brugge en erfgoeddepot Rato in Mechelen.

Geachte Gaea, u rijgt in uw brief verder nog enkele mythes en vooroordelen aan elkaar over het beleid en mijn impact daarop. Zo vindt u dat ik het vooral heb over publieksverbreding, alsof ik behept ben met de wens om het besteden van cultuurmiddelen te verantwoorden met cijfers over het publieksbereik. Dat is niet juist.

Natuurlijk besteed ik aandacht aan publieksverbreding. Ik mik net op méér participatie aan cultuur, op meer diversiteit in cultuur, zowel bij de artiesten en creatievelingen als bij het publiek. Draagvlak creëren voor cultuur, dat is toch de essentie van cultuurspreiding?

Ik ben als minister van Cultuur de vanzelfsprekende bondgenoot van de kunstenaars. Maar ik sta ook aan de zijde van het publiek. Het een kan nu eenmaal niet zonder het ander. En als het even kan, wil ik zowel culturele actor als de toeschouwer plezieren.

Zoals met de nieuwe Museumpas: het publiek krijgt met één kaart onbeperkt toegang tot een massa musea, die dankzij de verkoop van de Museumpassen ook meer inkomsten verwerven. Voor mij zijn artistieke kwaliteit en publieksverbreding geen vijanden.

Tenslotte staan er nog volgende onjuistheden in uw brief: dat in de kleine CC’s alleen stand up-comedy te zien is, is een mythe. We monitoren de evolutie van de verschillende kunstendisciplines in de CC’s en over de jaren heen evolueren die verhoudingen niet zoveel.

Dat er in het cultuurbeleid te weinig ruimte is voor experimenten klopt evenmin. Het tegendeel is waar: experimenten worden net steeds belangrijker. Het is in het nieuwe decreet bovenlokaal cultuurbeleid zelfs een specifieke functie.

En op de koffie bij minister Crevits gaan, doe ik graag. Als er één minister is met wie ik intensief samenwerk om onderwijs en cultuur dichter bij elkaar te brengen, is het zij wel.

U hoeft mij er niet van te overtuigen dat men cultuur best met de paplepel meegeeft. Tussen haakjes: de praktijk van de Kunstendag voor Kinderen, een organisatie van mijn eigen departement waaraan ik mijn volste medewerking verleen, leert dat veel ouders cultuur net leren smaken omdat ze er dankzij hun kinderen makkelijker mee in aanraking komen.

Beste Gaea, ik erken dat ik nog veel werk aan de winkel heb. Ik geef toe dat het ideale cultuurlandschap nog niet in Vlaanderen te vinden is. Ik beken dat ik niet overal en altijd in mijn opzet slaag. Maar ik werk gestaag verder en kan de cultuursector in de ogen kijken. Met liefde.

U genegen,

Sven Gatz

20 juni 2018

PS:Mijn karma stelt het wel.

 

 

Dank, Meneer de Minister, voor deze verduidelijking.

U hebt absoluut gelijk: ik vergeleek cijfermatig appelen met peren. Veel keuze had ik niet, want alle transparantie van beleid ten spijt kon ik nergens sluitende cijfers vinden over wat Vlaanderen nu eigenlijk per hoofd aan cultuur besteedt. Ik had gehoopt dat u me dat zou vertellen, maar in uw vergelijking tussen naties legt u me vooral uit wat appelen- en perenkweken is, maar niet hoe het nu eigenlijk verhoudingsgewijs zit in de fruitindustrie. En u goochelt ook een beetje handig met de cijfers: ja, er is in Nederland meer bespaard, maar in Nederland was er voorheen wel veel meer geld voor cultuur. Ja, Duitsland heeft grotere technische productie kernen, maar a) dat geldt vooral voor podiumkunsten en b) dat laat zich ook zien in het resultaat.

Maar natuurlijk doet u goede dingen (dank voor de opsomming), al wil ik graag zien hoe de opvang van het verdwijnen van de provinciale middelen precies zal verlopen (nu is het in veel commissies zo dat ze wel de projecten moeten overnemen, maar dat de middelen achterblijven) en ben ik ook erg benieuwd naar hoe de taxshelter zich precies zal vertalen naar een voordeel voor de kleinere projecten en de individuele kunstenaars. In het veld is daar voorlopig erg weinig van te merken, maar het klinkt natuurlijk goed, dat we het geld voor kunst “bij de rijken” halen. Laat ons afwachten of het ook terecht komt.

Problematischer vind ik dat u stelt dat ‘niet elk dossier dat een commissie passeert een subsidie moet krijgen.’ Dat begrijp ik namelijk niet. Een dossier dat artistiek uitstekend is, lijkt me in aanmerking te komen voor steun. Moeten afwachten of dat geld er uiteindelijk komt, is voor onafhankelijke kunstenaars nefast. Bovendien weegt de factor publieksbereik hier wel degelijk door; dossiers zonder zekere speellijst komen nergens, net zoals projecten zonder grote co-producenten weinig kans op goedkeuring maken. Kortom: hier loopt het wel scheef. De cijfers van goedgekeurde projectaanvragen vs. gesubsidieerde projecten zijn volgens mij niet zo fraai.

Maar het meest schrok ik in uw antwoord van deze zin: “Ik ben als minister van Cultuur de vanzelfsprekende bondgenoot van de kunstenaars. Maar ik sta ook aan de zijde van het publiek. ” Blijkbaar ziet u kunstenaar en publiek als twee actoren met tegengestelde belangen. Waarbij inzetten op meer participatie alleen kan betekenen dat de weerspannige kunstenaar moet ingetoomd worden zodat het publiek / de gemeenschap toch iets heeft aan wat hij maakt. “Want het een kan nu eenaal niet zonder het ander.” Kunst, Meneer de Minister, kan perfect zonder publiek. Het is een autonoom iets, dat zijn waarde vaak pas in een ander decennium aan een volgende generatie bewijst. De rest is commercie, en dus rendabel. Dat behoeft geen subsidie.

Een gelijkaardige rare kronkel lees ik in zinnen als “Ik vecht voor cultuur, maar ik zit in een regering die welzijn of scholen ook belangrijk vindt.” Ook cultuur, welzijn en onderwijs zijn geen tegenstrijdige krachten. Cultuur is geen luxe-product dat we moeten afwegen tegenover andere, eveneens belangrijke maatschappelijke factoren. Deze dingen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Of dat zouden ze toch moeten zijn. Niet alleen in de vorm een Kunstendag voor Kinderen, maar met langlopende trajecten in de onderwijscurricula, en de uitbreiding van vakken als esthetica, muziek en kunstgeschiedenis. Ook sociaal-cultureel werk is een goed voorbeeld van deze kruisbestuiving; hier levert de kunstsector diensten aan de maatschappij. Het lijkt me dan ook logisch dat daar extra budget voor vrijgemaakt wordt.

En tenslotte: boekenbonnen uitdelen is leuk, maar daarmee creëer je geen ademruimte voor auteurs, en het leidt ook niet tot betere literatuur.

Desalniettemin, grote dank voor de opheldering,

Gaea