Creatief (aan)klagen werkt #DSWeekblad

DSWeekblad, 01/10/2022 Gaea Schoeters is auteur, scenarist en librettist. Elke maand stelt ze in deze column iets in vraag, omdat vraagtekens nu eenmaal interessanter zijn dan uitroeptekens.

“Do women have to be naked to get into the Met. Museum? Less than 5% of the artists in the Modern Art Sections are women, but 85% of all nudes are female.” Met die slogan zetten de Guerrilla Girls zich in de jaren ’80 op de kaart als feministisch geweten van de kunstwereld. Hun posters, stickers en projecties met catchy slogans doken overal op: in het straatbeeld en —ongevraagd— in musea. Met succes: algauw cureerden ze tentoonstellingen in de musea die ze aanklaagden en maakten zelfs werk in opdracht. Een moeilijke evenwichtsoefening, want hoe activistisch kan activisme zijn als het bejubeld wordt door diegene die het bekritiseert? Is verandering van binnenuit überhaupt mogelijk of corrumpeert die inbedding het protest altijd?

Een relevante vraag aan het begin van een cultuurseizoen waarin zowat elke theatervoorstelling / tentoonstelling als activistisch wordt gepromoot. Zelfs kunstopleidingen bieden een module ‘activisme’ aan. The Centre for Artistic Activism traint kunstenaars en activisten in het gebruik van elkaars technieken: ‘Kunstenaars kregen hun boodschap niet gecommuniceerd, activisten raakten gefrustreerd omdat hun betogingen geen effect sorteerden. Breng de strategieën van beide samen en je bereikt een nieuw publiek, op een veel efficiëntere manier, met betere resultaten.’ Of, met de Guerilla Girls: “Creative complaining works.” Maar is het de taak van de kunst?

De kruisbestuiving tussen kunst en activisme is niet nieuw. Kunstenaars denken nu eenmaal na over de wereld, en dat leidt al wel eens tot sociale kritiek. En net als activisten proberen ze hun gedachten over te brengen op een groter publiek. Maar er zijn essentiële verschillen. Kort door de bocht zou je kunnen stellen dat activisme een effect nastreeft: onmiddellijke verandering. Dat het maatschappelijke machtsstructuren wil uitdagen en omgooien. Kunst streeft eerder naar een affect: (door onrechtvaardigheden te tonen komen tot) een emotionele verandering bij het publiek, die, in tweede instantie, hopelijk tot een gedragsaanpassing leidt, en dus tot maatschappelijke verandering. Tussenvormen te over: van artistic activism tot activist art.

Sommige kunstenaars scheiden werk en activisme: ze zijn én kunstenaar én activist. Yayoi Kusama kennen we van haar gestipte pompoenen, maar ten tijde van de Vietnamoorlog organiseerde ze orgiastische love-ins en Anatomic Explosions aan de New Yorkse beurs, ‘want met dit geld wordt de oorlog betaald.’ Cultfotografe Nan Goldin werd opgepakt bij een die-in-protest tegen de verslavende opïode pijnstiller OxyContin voor het kantoor van de New Yorkse gouverneur. Ook haar fotografie is geëngageerd (haar persoonlijke beelden tonen huiselijk geweld, queerness en de ravage die aids aanrichtte onder haar vrienden), maar mikt eerder op affect. Bij anderen is hun werk zo met hun activisme verweven dat je wel van politieke kunst moet spreken: Banksy bijvoorbeeld. Of zijn voorloper Diego Riveira, die met zijn enorme muurschilderingen staat, kerk en kapitalisme uitdaagde en meteen de Mexicaanse kunst hervormde. Een dubbele system change: maatschappelijk én artistiek.

Ook de locatie is bepalend: al deze ‘acties’ vonden plaats in de publieke ruimte, en niet (alleen) in musea of op theaterpodia. Ooit waren kunsttempels metaforen van de macht. Verzamelplaatsen van gestelde lichamen. Maar in onze tijd, waarin de culturele elite allang niet meer samenvalt met de bastions van de macht, is de cultuursector stilaan de minst geschikte plaats voor protest. Wat bereik je als activist als je aanklacht op applaus wordt onthaald?

Plots is ‘wokeness’ een subsidiecriterium. Dit activism-on-demand leidt tot een bizarre nieuwe ‘kunst’vorm: de geïnstitutionaliseerde, gesubsidieerde systeemkritiek. Met nefaste gevolgen.

Onlangs hoorde ik een student, die zich zoals veel jonge artiesten activist noemt, zeggen dat zijn werk alleen in een safe space kan worden opgevoerd. Activisme in een safe space, is dat niet de ultieme contradictio in terminis? Impliceert activisme geen risico? Verwacht wie tegen het establishment aanschopt niet altijd een sanctie? De Wit-Russische fluitiste Maria Kalesnikava vond dat ze niet rustig muziek kon blijven maken terwijl haar moederland onvrij was, en was bereid als consequentie van dat besef 10 jaar de cel in te draaien: dat is activisme.

Toch komt de absurde eis van de student niet uit het niets. Ze is het gevolg van een perverse vervlechting die tegelijkertijd activisme en (politieke) kunst ondergraaft. In ons neo-liberale nutsdenken moet nu eenmaal alles een functie hebben: kunst mag niet langer louter affect nastreven, maar moet ‘toegepaste kunst’ zijn, in dienst van het activisme. De staat outsourcet zijn maatschappelijke problemen naar de kunsten en de cultuursector, van nature sociaal-progressief, neemt die ‘voorbeeldfunctie’ maar al te graag op: plots is ‘wokeness’ een subsidiecriterium. Dit activism-on-demand leidt tot een bizarre nieuwe ‘kunst’vorm: de geïnstitutionaliseerde, gesubsidieerde systeemkritiek. Met nefaste gevolgen.

Veilig ingekapseld in de progressieve kunstinstellingen preken activisten enkel nog voor eigen kerk; op straat wordt het steeds stiller. Activism light, want kan je de hand bijten die je voedt? De koppeling tussen activisme en artistiek werk verlegt de aandacht ook naar de maker, waardoor diens persoonlijk succes de aanklacht dreigt te overschaduwen. (Net daarom dragen de Guerrilla Girls gorillamaskers: hun anonimiteit is cruciaal om hun zaak centraal te blijven stellen.) Ook de cultuurhuizen verliezen: door die programmatie zijn ze nog makkelijker weg te zetten als linkse bastions.

Maar de grootste verliezer is de kunst. Filmmaker Guillermo Arriaga: ‘Kunst is kwetsbaar. Als je er teveel dingen opstapelt die moeten, breekt ze. Kunst moet niets. Niet ethisch zijn. Niet moreel zijn. Kunst verbreedt alleen je blik. Door je dingen te tonen die je anders niet ziet.’ Activisme leeft van slogans, kunst van vragen. Hebben we echt nood aan nog meer polarisatie in huizen die een oord van reflectie zouden moeten zijn? Eeuwigheidswaarde hebben activistische voorstellingen evenmin: vaak zijn ze zo op de actualiteit geënt dat ze enkel vandaag relevant zijn. En wat met de urgentie, activistisch of artistiek? Hoe oprecht kan die zijn als ze moet kaderen in een seizoenthema? Een jaartje vluchtelingen, dan over naar genderidentiteit & emancipatie, en vervolgens via dekolonisatie naar ecologie: het rad draait door. Luid en stellig activisme verdringt (geëngageerde) kunst die complexere vragen stelt. Boxticking en tokenism doen de rest: wie de thematrein mist of niet in de diversiteitsmix past, heeft pech.

Door deze artistieke vermarkting verliezen zowel activisme als kunst hun impact. ‘Het vluchtelingenprobleem? Dat is toch voorbij, sinds ’18-‘19? Ik heb daar toen vijf voorstellingen over gezien, ik heb mijn deel gedaan.’ Na het applaus verlenen producenten, makers en publiek zichzelf de absolutie en keren na de dekolonisatievoorstelling terug naar hun hotel waar mensen van kleur de kamers kuisen of vergaderen na de emancipatieperformance lustig verder met een groep mannelijke intendanten. (Alleen de performers moeten na de ecologieshow verplicht met de trein naar huis.) Niemand die zo’n hotel op stelten zet. Niemand die zo’n meeting flasht. Niemand die de straat optrekt en daar de boodschap verder uitdraagt. Social change buiten de speelvloer: zero.

Aan het begin van het nieuwe seizoen moet de cultuursector zich misschien bezinnen. Makers en huizen. Over een ontsnappingsroute. Zodat dwangmatig artistiek activisme niet de nieuwe staatskunst van een pseudowoke society wordt. Maar activisme blijft duwen waar het pijn doet. En kunst blijft bijten. En vooral: vrij blijft.

Het stuk zoals het is verschenen, kan je hier nalezen.