Darwin en Dany Verlinden #CarteBlanche #DSOpinie

DSOpinie, 08/04/2014 – No one, no one, no one can get in the way of what I’m feeling, zong Cristina Scuccia, en prompt drukten alle juryleden van het Italiaanse The Voice hun knop in. Om helemaal uit hun dak te gaan toen ze zich omdraaiden, want de stem achter het populaire nummer van Alicia Keys kwam van een zingende, swingende non.
Onwaarschijnlijke helden. Mensen die zich weten te onttrekken aan de wetten van het voorspelbare. Ontduikers van de statistiek. We zijn er gek op, omdat ze ons het gevoel geven dat alles mogelijk is, ook wat onmogelijk lijkt. Programma’s als The Voice zijn op precies dat verlangen gebouwd: de menselijke voorliefde voor de underdog die zijn beperkingen overstijgt en van zijn zwakte zijn sterkte maakt. Cristina Scuccia, de rockende non. Susan Boyle, huisvrouw met een operastem. Oscar Pistorius, hardloper zonder benen. Hoe groter de onwaarschijnlijkheid, hoe luider het applaus.
Behalve in het voetbal, blijkbaar. KV Kortrijk meldde twee jonge keepers dat ze hun dromen van een plaats in de A-ploeg mogen opbergen, omdat ze volgens hun botscan de 1.85 meter niet zullen halen – wat tegenwoordig aanzien wordt als de minimumlengte voor een keeper in het profvoetbal (DS 5 april). Ook RC Genk, Zulte Waregem en Club Brugge scannen hun jonge spelers, al zijn de resultaten daar iets minder bindend, en bij FC Twente werd zelfs een jongen afgekeurd op één toekomstige centimeter. Een pinkdikte. Einde carrière, omdat de statistieken in zijn nadeel pleitten. Vreemd dier, de mens.
Dat keepers steeds groter worden, is een feit. In de jaren 80 konden doelmannen onder 1.80 meter nog net meedraaien in het profvoetbal. Clubdoelman Dany Verlinden, ochot 1.75 meter, hield het na een lange carrière uit tot 2004, maar werd meer en meer een curiosum. Maar intussen ligt de lat veel hoger: in Engeland en Duitsland halen ze zelfs gemiddeld 1.90 meter. Maar is size dan werkelijk all that matters?
Sommige kleine keepers compenseren door hun uitzonderlijke sprongkracht, hun snelheid of hun exceptionele motoriek die missende centimeter met gemak. Iker ‘de kat’ Casillas bewaakt het Spaanse doel met zoveel flair dat hij, ondanks zijn 1.84 meter, tot de beste keepers ter wereld gerekend wordt. En de bal uit het doel houden doe je niet alleen met je lijf. Ook afleiding en analyse zijn beproefde middelen: denk maar aan strafschopspecialist Hans ‘de boekhouder’ van Breukelen, een van de eersten die de voorkeuren van zijn tegenspelers nauwgezet bestudeerde om zo te voorspellen welke hoek ze zouden kiezen. Of aan Bruce ‘Spaghetti Legs’ Grobbelaar, die tijdens de penalty’s in de finale van de Europacup tussen Liverpool en Roma in het net beet en een dansje deed, en daarmee zijn tegenstanders zo verwarde dat ze misten.
Het is de essentie van elke krijgskunst: de vorm zo ombuigen dat je binnen je eigen mogelijkheden een talent vindt dat je zwaktes compenseert. Dat moet, anders overleef je niet, en in tegenstelling tot profvoetbal is overleven onvermijdelijk. Voor iedereen, ook voor wie een centimeter te klein is.
Door het gemiddelde tot norm te verheffen sluiten we bij voorbaat elke variatie uit, en beperken we er ons toe de huidige toestand of tendens te bestendigen. We besluiten dat het goed is zoals het is, en dat we alleen in die lijn willen doorgaan: keepers zijn groot. Dat is Darwin de nek omdraaien: variatie en aanpassing in de evolutie uitschakelen is dodelijk voor de ontwikkeling van een soort. Als iemand tegen de vissen gezegd had dat ze nooit zouden lopen, stonden we hier nu niet
Natuurlijk is het zo dat kleine keepers uitzonderingen zijn. En dat de meeste kleine doelmannen vroeg of laat moeten afhaken. Net niet dat extra talent hebben om de ontbrekende centimeters te compenseren. Precies die teleurstelling, zeggen de clubs, willen ze hun jonge spelers besparen: dat de droom na jaren keihard trainen toch niet uitkomt.
Dat is misschien nog het ergste: dat het hele traject van die jongens bekeken wordt vanuit een zuiver rendements-denken: enkel in functie van het resultaat. Alsof wat niet lukt, geen winst kan opleveren. Wie zegt dat het eindresultaat het enige is wat telt? Stel dat iemand tegen Columbus had gezegd: ‘Sorry jongen, Indië zit er niet in, je zal daar nooit geraken’, en hij dan maar rustig in zijn zetel was blijven zitten?
Dat zou even triest zijn als een app installeren die bij elk potentieel lief dat je ontmoet rood flikkert als het niet de ware is, en je zo rechtstreeks bij het juiste lief brengt. Geen vergissingen, geen hartzeer. Meteen de goeie match. Ik heb daar vroeger, als het weer eens mis ging, soms hevig naar verlangd. Nu ben ik vooral blij dat zoiets niet bestaat. Want zeg nu zelf: what fun would we have missed…

Gaea Schoeters is journaliste en schrijfster. De roman ‘De kunst van het vallen’ is pas uit. Ze is gastcolumniste tijdens de paasvakantie op dinsdag.