de Powerpaintings van Marita De Sterck #Beroepsgeheim

24/10/2014, DSLetteren – “Ik ben iemand die heel traag wakker word, dus aan het begin van de dag wandel ik altijd een beetje door de living en door mijn bureau. Zo zie ik vanzelf alle maskers en beelden die ik heb meegesleept van mijn antropologische trips, en daar sta ik dan met mijn espresso bij te mijmeren. Soms praat ik zelfs hardop tegen zo’n beeld; dat is voor mij een manier om mijn hersens en mijn lijf op gang te trekken.”

“Ik gebruik twee schrijftafels, één met uitzicht op de straat en één die uitkijkt op de tuin. Tussen het schrijven door pendel ik van de ene plek naar de andere. Links van de tafel bij de tuin hangt een doek waar een Ganesha opstaat, die Indische god met zijn met olifantenkop. Dat heb ik lang geleden gekocht bij de tempel van Tiruchirappalli in Tamil Nadu, in Zuid-Indië. Het is de god van kennis en wijsheid, hij neemt hindernissen weg en beschermt reizigers. Als ik op gang moet komen, of als ik vast zit, ga ik soms voor hem staan en vraag: ‘Allez, olifantenkop, help mij nekeer…’ Wat werkt, want door het probleem voor jezelf te formuleren, mijmerend tegen dat doek, bots je vaak op een hint.”

“Als het echt problematisch wordt, brand ik zelfs wel eens een kaarsje voor hem. Eigenlijk moet ik ook kleefrijst, vruchten en bloemen offeren, maar zo ver ga ik niet; gelukkig staan die offergaven al mee op het doek geschilderd. Het is een heel kitscherig tafereel, met veel bling bling, maar ik vind Ganesha vooral geestig omdat hij nog zo hard leeft. Hij is niet alleen in Indië immens populair, maar ook met de uitgeweken Indiërs meegereisd naar Antwerpen; bij de diamantairs bijvoorbeeld is hij erg graag gezien, want hij helpt mensen bij verwerven van succes. De Indische gemeenschap vereert hem elk jaar met een groot feest, waarbij ze een beeld van hem toevertrouwen aan de Schelde, iets wat mij als antropoloog dan weer erg interesseert.”

“Hij hangt ook op een computervrijeplek, want ik pendel tussen een schrijftafel met en één zonder computer. Ik probeer altijd de eerste versies van een boek met de hand te schrijven; mijn nieuwe boek, Valavond, heb ik grotendeels in atomaschriftjes geschreven. Het is ontstaan uit de oral history van mijn woonplaats; ik heb drie jaar lang met oude mensen gepraat die me hun verhalen verteld hebben over de jaren ’30-’40. Die getuigenissen hebben zich vermengd met de roman die ik zelf wilde schrijven over Mariaburg; het is een fictief verhaal, maar rijkelijk gevoed door die polyfonie van oude stemmen.”

“Van achter de tafel aan de straatkant, kijk ik uit op de weg waar groot stuk van mijn verhaal zich afspeelt: de Kapelse Steenweg in Mariaburg. Dat was destijds een beruchte straat met veel warme cafés; vroeger was deze buurt beroemd als Hoerenburg, in plaats van als Mariaburg. Ik heb ook met rijpe dames van in de negentig gesproken die daar vroeger werkten; zij hebben mij de truken van de foor verklapt, zoals hoe je valse whisky maakte en daar veel geld mee opstreek. Heel intrigerend allemaal. Nieuwsgierigheid is voor mij sowieso een enorme prikkel om aan een boek te beginnen en dat vol te houden;  ik moet echt iets vinden waardoor ik jarenlang geboeid blijf.”

“Als antropoloog ben ik geïntrigeerd door die backyard histories, die geschiedenis van onze achtertuin, want daarin komen vaak thema’s naar voren die niet in de doorsnee geschiedenisboeken voorkomen; dat meerstemmige koor van de duivenmelker, de melkboer, de postbode, etc. brengt het verleden terug tot leven. Zo is bijvoorbeeld op 500 meter hiervandaan een lokale radioberoemdheid samen met haar joodse man bruut gearresteerd. Dat is een scène die we in films al honderden keren  gezien hebben, maar ze werd me nu verteld door een man die als jongetje van negen door haar compleet gemolesteerde huis had gelopen, en zich afgevraagd had wat er met de bewoners was gebeurd. Zo’n relaas breekt dat overbehandelde thema opnieuw open, en geeft terug scherpte aan dat motief. Ik heb de manier waarop hij als jongetje naar die geplunderde villa keek overgenomen om dat hoofdstuk  te vertellen. Uiteindelijk bleek dat de man in de Dossin-kazerne geëindigd is, en als ik daar dan de naam van die man op de deportatielijsten zie staan, voel ik de geschiedenis plots heel dichtbij komen.”

“Als de twijfel of de onrust me overvallen, of als ik bang ben dat het niet goed komt, ga ik vaak voor een schilderij staan dat in de living hangt. Het is een dotpainting die Nancy, een Aboriginalvrouw, voor me schilderde in de Red Desert van Centraal Australië, terwijl ze me het bijhorende verhaal vertelde. Dat is een verhaal over een verboden liefde: de twee mogen tot elkander niet komen, maar dan zingt de man een prachtig liefdeslied, je ziet dat echt ontploffen op het schilderij, en de vrouw loopt naar hem toe, en vervolgens weer van hem weg, want hun liefde mag niet zijn, je ziet al die voetjes heen en terug gaan op dat doek, tot ze uiteindelijk voorgoed in elkaar duiken en samen verstenen. Je kan dat verhaal op vele manieren lezen; het is niet alleen een sterk erotisch verhaal, er zit ook een link naar de voorouders en de schepping in. En vooral: het is met passie gemaakt en het beeldt passie uit. Het is een schilderij met heel veel lef, en elke keer als ik ernaar kijk, denk: ‘De Sterck, niet simpelkes schrijven, niet zoutloos, maar met passie!’ ”

“Als ik naar dat doek kijk, zie ik Nancy ook altijd weer zitten schilderen, gewoon in open lucht; ze doopte een stokje in een potje acrylverf en tekende daarmee stip voor stip dat hele verhaal, dat ze overgeërfd had van haar moeder. Ook dat proces is heel bijzonder: eerst zie je alleen maar stipjes op het doek verschijnen die niets met elkaar te maken hebben, maar langzaam ontstaat er een patroon. Zo stip voor stip een schilderij afwerken kan je alleen maar doen als je er echt op vertrouwt dat het goed komt; dat geeft mij moed als ik vast zit. Dan tuur ik naar die stippen, die nu samen een compositie vormen met zoveel lagen, en denk ik: niet paniekeren, gewoon voortdoen, dot na dot…”

“Net zoals in dat schilderij probeer ik ook de stemmen van onze voorouders en de vorige generaties te laten verrijzen naar het nu. Daarom voel ik ook verwantschap met die dot-painting; het geeft mij altijd het gevoel dat ik moet blijven doorzetten, aan een boek moet blijven timmeren, draaien, keren en slijpen, tot het echt klaar is om aan zijn reis te beginnen. Want dat is toch ook de uitdaging bij elk boek: een patroon weven dat jezelf aanraakt en beroert, maar waarvan je ook gevoel hebt dat je er lezers mee kan raken. Natuurlijk is dat niet altijd eenvoudig, maar hoe lastig het soms ook is: ik kan het schrijven niet missen. De momenten dat ik niet aan het schrijven ben, loop ik verloren en zoekend rond, hunkerend naar blad en bic.”