De voorouder van Bart Van Loo #Beroepsgeheim

31/10/2014 – DSLetteren – “Als twaalfjarig kereltje fietste ik naar alle gemeentehuizen in de omtrek, vastbesloten mijn stamboom te maken. Ik dook in de geschiedenis van de familie Van Loo en vele andere families; de resultaten van mijn zoektocht bundelde ik in mijn allereerste ‘boekje’. Uiteindelijk ben ik uitgekomen bij Joseph Van Loo, de vader van mijn betovergrootvader, geboren te Heist-op-den-Berg in 1801. Zijn in het Frans opgestelde geboorteakte was mijn eerste contact met Franse taal en cultuur buiten de schoolcontext. De beambte die mij had helpen zoeken, vertelde me ook één en ander over de Franse tijd en over Napoleon, en daardoor ben ik voor het eerst gaan opzoeken wie Napoleon was. Daarmee was, al in 1985, het eerste zaadje van mijn boek over Napoleon geplant.”

“Het verhaal van mijn stamboom zit ook in mijn boek, en daarom heb ik vorig jaar gebeld naar de gemeente Heist-op-den-Berg, om te checken of de notities die ik als twaalfjarige gemaakt had wel klopten. En ja, Jozef Van Loo bleek inderdaad geboren te zijn op 23 november 1801. De beambte heeft me toen een kopie van zijn originele geboorteakte toegestuurd, en die heb ik in mijn werkbibliotheek opgehangen. Elke dag, bij het binnenkomen, zag ik ze: de geboorteakte van mijn voorouder Jozef Van Loo. Dat is toch geweldig? Die aanblik gaf me zuurstof. Dat heeft mij echt geholpen bij het schrijven van dit boek.”

“Tijdens het schrijven zelf ijsbeer ik ook veel, terwijl ik intussen hardop praat. Voor een boek zoals dit lees ik enorm veel vooraf, en dan probeer ik aan mezelf uit te leggen wat ik daarover verteld wil krijgen, alsof ik voor een publiek sta. Zo ontstaat er een discours in mijn hoofd, een manier van denken. Dat gaat blijkbaar niet zonder wandelen. En ook in de laatste schrijffase lees ik veel zinnen hardop, tot ze echt helemaal goed zijn, als in een korset geregen.”

“Bij schrijven hoort altijd een zekere adrenaline, maar ik heb de indruk dat het schrijfproces van dit boek het meest beproevende is dat ik ooit doormaakte. Ik schrijf geen fictie en vertrek van stapels bronnenmateriaal, en in zekere zin maakt het dat niet altijd makkelijker. Ik had me voorgesteld om van de Franse Revolutie te vertrekken, en stelde na een tijdje vast dat ik maar niet bij Napoleon geraakte, maar alsmaar meer interesse kreeg voor de Revolutie. Misschien was dat wel een afleidingsmanoeuvre, uit angst voor Napoleon of voor de immensiteit van het onderwerp. Maar precies door hem uit de weg te gaan, ben ik hem op het spoor gekomen. Het was een intrigerende manier om Napoleon te benaderen: via de guillotine, Danton, Robbespierre, Marie-Antoinette… Hij begint als een stip en wordt een sneeuwbal die alles opvreet.”

“Maar plots moest ik dus twee grote verhaallijnen uitzaaien in één boek, en dat is veel. Ik voelde me als Atlas die niet één maar twee wereldbollen moest schragen op mijn schouders. Gelukkig heeft mijn uitgever, Harold Polis, mij toen bijtijds de nodige instructies ingefluisterd . Dit boek dreigde een pil van enkele honderden bladzijden te worden en zo’n onderneming is toch een stevige opgave voor “een eenvoudige sterveling.” Dat is een grote vrachtwagen proberen te parkeren in een kleine parkeerplaats, en dan is het goed dat iemand aanwijzingen geeft. Alleen spreekt Harold een beetje zoals een orakel, in sloganeske uitspraken die je eerst moet opschrijven en later pas interpreteren; hij zal nooit haarfijn zeggen hoe het dan wel moet. Hij zegt zoiets als: ‘het is alsof je op een podium staat, en je volume de hele tijd op negen staat. Soms moet het op vijf staan om naar negen te kunnen gaan.’ Daar ga je dan over nadenken en als je dat eenmaal begrijpt, lukt het plots wel.”

“Mijn schrijfproces liep ook samen met mijn chanson-theatershow; die samenloop van omstandigheden was een geluk bij een ongeluk. Ik hou ervan een monnik te zijn en mij warm te wrijven aan mijn manuscript, maar het doet me evenveel deugd om met de muzikanten van Eddy et les Vedettes op een podium te staan, on the road te zijn, achteraf in de auto te zitten lachen. Als ik twee jaar louter en alleen dit boek had moeten schrijven, had ik zonder twijfel een klap van de molen gekregen. Ik kan wel drie weken doorschrijven, maar dan voel ik echt de behoefte even te ontsnappen. Daarvoor waren die optredens ideaal; ze zogen me even weg uit het boek. Dat is echt goed geweest voor de mens en de schrijver die ik ben. Ja, wellicht is dat de ideale formule voor mij om zo dikke doorwrochte boeken met veel research vol te houden.”

“Nu ben ik echt doodmoe en een beetje leeg, want intussen werd ik nog vader ook. Zowel mijn dochter als het boek waren uitgerekend voor vijf september… Gelukkig was mijn dochter een week te laat, was de adrenaline echt wel stress geworden. Maar ze heeft gewacht tot het boek af was, dat is echt mooi. Ze heet dan ook Clémence, vergevingsgezindheid.”