de wereld een bordspel @DSWeekblad #vraagstuk

11/02/2023, De Standaard Weekblad — Wie heeft het als kind niet gespeeld, dat magische bordspel waarin je straten koopt, daar huizen neerzet, of beter nog, hotels, en vervolgens je tegenspelers zoveel huur laat betalen dat ze failliet gaan? Of beter nog, dat je zelfs de bank kapot speelt? Met Monopoly lepelen we elk kind onze waarden in: winst maken is het equivalent van succes, en het is heel normaal dat dat ten koste van anderen gaat.

Laat het spel nu net bedacht zijn met de tegenovergestelde bedoeling. Toen Elisabeth Magie in 1903 The Landlord’s Game bedacht, was het net haar bedoeling aan te tonen hoe gevaarlijk monopolistisch grondbezit was en hoe dit tot verarming van de plattelandsbevolking leidde. Bij haar versie zaten dan ook twee sets spelregels: Monopoly en Prosperity, een spelvorm waarin iedereen geld uitbetaald kreeg telkens als een speler een stuk grond opkocht en het spel collectief gewonnen werd als de armste speler zijn kapitaal verdubbeld had. Ook dat was propaganda, en wel voor het gedachtengoed van de progressieve econoom Henry George. Kort door het economische bochtje: George had vastgesteld dat de stijgende welvaart eind 19e eeuw vreemd genoeg tot stijgende armoede leidde. Die snel groeiende ongelijkheid tussen (super)rijken en armen was volgens hem terug te brengen tot grondbezit, want de grondwaarde steeg sneller dan de lonen en huurders werden dus steeds armer. Zijn single tax-oplossing was eenvoudig: universele grondbelasting heffen en daarvan een basisinkomen uitbetalen aan alle leden van de gemeenschap. Want grond is ten slotte in aanvang van niemand en dus van iedereen. Met als bijkomend voordeel dat grondspeculatie niet langer zinvol is, en grond dus niet uit het productieve systeem verdwijnt.

‘Ik hoop dat mannen en vrouwen door mijn spel heel snel begrijpen dat hun armoede voortkomt uit het feit dat Carnegie en Rockefeller meer geld hebben dan ze kunnen uitgeven,’ schreef Magie. De werkelijkheid draaide anders uit. In 1935 kocht Parker Brothers het spel op, schrapte Magie uit de ontstaansgeschiedenis en koos voor één set regels: The Landlord’s Game werd Monopoly, de paplepel van de 1%. (Erger nog: Parker zette het spel in de markt met de mythe dat de arme werkloze Charles Darrow het spel had bedacht, en zo rijk geworden was.)

Het is niet het eerste goede idee dat sneuvelt op de hebzucht van de menselijke soort. Begin 20e eeuw was de economische groei in de VS zo groot, dat het theoretisch mogelijk was te evolueren naar een maatschappelijk model waarin iedereen het relatief goed zou hebben. En kortere werkdagen, om maar iets te noemen, perfect mogelijk waren zonder de economische groei af te remmen, waardoor arbeiders meer vrije tijd zouden krijgen voor hobbies of zelfontplooiing. De industrie wilde er niet van weten. Pas tijdens de crisis van de jaren ’30 werden, noodgedwongen, kortere werkdagen ingevoerd om de massale werkloosheid op te lossen. Cornflakesgigant Kellog’s experimenteerde in 1930 met werkdagen van zes (!) uur. Uit een personeelsbevraging in ’46 bleek dat 75% van de werknemers, zeker de vrouwen, kortere werkdagen prefereerden boven grotere koopkracht. Toch werd het systeem afgevoerd.

Wie zijn geschiedenis kent, weet waarom: de economische groei had geleid tot structurele overproductie en dus moest de consument uitgevonden worden. Enter Edward Bernays, het dubbele neefje van Sigmund Freud. Tijdens de oorlog had hij als propagandastrateeg gewerkt, een job die hij in vredetijd verderzette. Zijn bekendste wapenfeit: de markt voor de tabaksindustrie verdubbelen door vrouwen te doen roken. Eerst lanceerde hij de magere vrouw als schoonheidsideaal, zodat vrouwen gingen roken in plaats van snoepen. Daarna moest alleen nog het taboo op in het openbaar rokende vrouwen opgeheven worden. Dus lanceerde Bernays de Torches of Freedom campagne: de sigaret als symbool van emancipatie. Met een soortgelijke brainbender schiep hij de consument, want massaproductie is alleen rendabel als de vraag blijft stijgen. Genoeg moet dus altijd ‘te weinig’ zijn, zodat elke nood meteen wijkt voor een nieuwe en er weer nieuwe producten kunnen bijkomen. Elk luxe-product van de bovenklasse moet ‘onmisbaar’ worden voor iedereen. Wat verkocht wordt, is status, wat geconsumeerd wordt een eindeloze stroom goederen. Het creëren van die koopdrang werd algauw de meest lucratieve bedrijfstak: de reclame. Voeg daarbij de ingebouwde ‘veroudering’, waardoor producten snel vervelen of kapot gaan, en de vervangingseconomie kan eindeloos blijven doordraaien.

Wie de regels uitzet, bepaalt het spel. Een paar jaar geleden, tijdens de eindeloze regeringsonderhandelingen, schreef Maud Vanhauwaert AL’T HOPE — Vier verwoede pogingen tot Coälitievorming. In haar inleiding schrijft ze:  ‘Allen worden wij geconfronteerd met een veelheid aan klinkende slogans, loze uitspraken, rake verzen, scherpe meningen, goede raadgevingen, boude boutades. Het is aan ons om daartussen een draaglijke samenhang te vinden.’ Op Oulipiaanse wijze stelt ze uit zeven gevonden zinnen volgens even strikte als arbitraire regels vier nieuwe gedichten samen: eentje uit alle zinsdelen, eentje uit alle woorden, eentje uit alle losse lettergrepen en eentje uit alle letters. Zo dwingt ze zichzelf anders te denken. Buiten de box. Maar toch binnen een kader. Om zo tot onverwachte uitkomsten te komen.

Het is kauwen op beelden

Die elkaar nooit raakten

Om bellen te blazen

waarin het leven trilt

(…)

kijk,

wat elkaar nooit vond

gonst, humt samen

in een zwijgende mond

Stel je voor dat regeringsonderhandelingen zo zouden verlopen. Dat alle partijen zich vooraf akkoord zouden moeten verklaren met een arbitraire, maar onwrikbare set spelregels, om zo tot een regeringsverklaring te komen. Bijvoorbeeld: ‘Alle middelen mogen worden ingezet om de welvaart te verhogen, maar geen enkele maatschappelijke groep mag schade lijden.’ Of: ‘De klimaatnormen moeten worden gehaald, maar aan de zorgeconomie mag niet worden geraakt.’ Of: ‘Elke bevolkingsgroep moet zijn identiteit kunnen vormgeven, maar aan de landsgrenzen mag niet worden geraakt.’ Ik zeg maar wat.

Of op bedrijfsniveau: ‘Topcarrières moeten mogelijk zijn zonder dat je er alles voor moet opgeven.’ Wat zou dat voor effect hebben? Misschien zouden we meer deeltijdse topjobs zien, waardoor ego minder een rol zou spelen, minder mensen burn-out zouden raken en er in elke job dubbel zoveel expertise aanwezig zou zijn. Misschien zouden we meer vrouwen in topposities zien, want ontbreekt het hen niet aan ambitie, maar vinden ze (denk maar aan het Kellogg’s experiment) andere dingen gewoon ook belangrijk. Misschien zouden ook mannen blij zijn dat de druk afneemt, maar is het zo ‘gemarket’ dat het stoer en cool is alles op te geven voor een toppositie en in een rechte lijn naar een hartinfarct toe te werken, dat alle andere opties uit beeld zijn verdwenen.

Wie weet hoe de wereld eruit zou zien als we, Bernays-gewijs, niet status zouden propageren, maar geluk en vrijheid — en dat bedoel ik niet het soort dat je kan kopen in de vorm van een auto, een sigaret of een yoga-cursus. Wat het ecologisch zou kunnen betekenen als iemand een brainbending campagne zou opzetten voor een krimp-economie. Als progressieve partijen buiten het frame van het realisme zouden durven te denken en echte sociale oplossingen zouden voorstellen in plaats van greenwashing of donkerpaarse compromismaatregelen. Want het is met de wereld niet anders dan met een bordspel: de uitkomst van het spel hangt af van de spelregels je erbij voegt. En hoe graag we dat ook vergeten: kapitalisme is een keuze, geen gegeven. Alleen zien we het door de marketing als de enige mogelijke keuze. Maar als we even buiten de box denken, of terugkijken naar de ‘oude (spel)doos’ van Monopoly, dan was ook Prosperity ooit een optie. Je moet het alleen willen. Want als ik van Bernays één les heb geleerd, is het deze: als we het niet kopen, is dat niet omdat het niet goed is, maar omdat niemand het ons wil verkopen.

Het stuk zoals het is verschenen, kan je hier nalezen.