politieke polarisatie & demonisering islam contraproductief voor deradicalisering. #longread

Rutten wil het Salafisme bestrijden, De Roover de godsdienstvrijheid van de islam inperken. Tegelijkertijd wijzen experts, politie en justitie erop dat de diabolisering van de islam contraproductief werkt. Terwijl de politiek op mannen met baarden jaagt, krijgen politiediensten te maken met een nieuwe groep potentiële jihadi’s: blanke pubers die geen enkele band hebben met de islam, tot ze, razendsnel, autoradicaliseren. ‘IS is de bol.com voor instant bevrediging van persoonlijke frustraties.’

 

Abou Anas: Hey!

Kaoutar: Abou Anassssss!!!!!!

Abou Anas: LOL

[Abou Anas sent a picture]

Kaoutar: ?

Abou Anas: Mijn nieuwe sneakers :-) Nike! Sweeeet!

Kaoutar: ROFL

Abou Anas: Mijn ma heeft weer lopen zagen. Op mijn kamer nu, deur toe!

Kaoutar: Geen school vandaag?

Abou Anas: Nope. Gisteren ben ik naar de winkel geweest voor kunstmest(*)!

Kaoutar: Kunstmest?

Abou Anas: ja, voor in mijn tuin te gooien! LOL

Kaoutar: ROFL! Heb je al een doelwit?

Abou Anas: ja een paar, kom naar telegram, daar kunnen we veilig verderpraten.

 

Dit zou een onschuldig Facebook-gesprek tussen twee schoolvrienden kunnen zijn, ware het niet dat uit kunstmest ammoniumnitraat gewonnen kan worden, waarmee je springstof maakt. Twee dagen later duikt in een chatstream tussen de muziekvideo’s, porno, foodies en selfies dan ook een filmpje op van geknutsel aan een zelfgemaakt explosief. Dergelijke footage zien ze op de centrale dienst terrorisme van de Federale Politie wel vaker voorbijkomen: experts lezen dagelijks honderden pagina’s -vooral oersaai- geklets tussen binnen- en buitenlandse tieners. Op basis daarvan proberen ze een risico-inschatting te maken: in welke mate zijn ze geradicaliseerd en hoe groot is de kans dat ze daadwerkelijk overgaan tot het plegen van een aanslag? En vooral: wie zijn die jongeren, en hoe kunnen we hen preventief aanpakken, voor het echt fout gaat?

 

Iedereen is tegen mij

Een islamologe van de dienst, die om veiligheidsredenen anoniem wil blijven, onderschrijft het fenomeen: “Onderzoek van potentiële daderprofielen doet vermoeden dat we straks te maken krijgen met een nieuw type jihadi’s: autochtone bekeerlingen die niet politiek of ideologisch geïnspireerd zijn, en in zeer korte tijd auto-radicaliseren. Het zijn jongeren met problemen, die zich niet gehoord voelen: tienermoeders, pubers die worstelen met hun geaardheid, jongens uit gezinnen met alcohol- of drugsmisbruik, … Vanuit hun eigen probleemsituatie zoeken ze aansluiting bij een groep die wel aandacht krijgt: moslims en vluchtelingen.” De Belgische tieners gaan zich steeds sterker met hun problemen identificeren, tot ze zich bekeren tot de islam en zo deel gaan uitmaken van deze groepen. “Ik voel mij niet begrepen en uitgesloten, en moslims worden ook uitgesloten, dus sluit ik mij bij hen aan: zo simpel is het vaak. Het gevoel ‘iedereen is tegen mij’ volstaat. We mogen ook niet vergeten dat het leven van deze jongeren zich grotendeels afspeelt op de sociale media, waar ze moeiteloos een andere identiteit kunnen aannemen. Homojongeren die onder een vals, vrouwelijk profiel contact zoeken met Syriëstrijders, autochtone pubers die zich uitgeven voor Syrische strijders of vluchtelingen en wereldwijd contacten leggen met ‘geloofsgenoten’ – het kan allemaal. Soms sluiten ze zelfs huwelijken af; deze virtuele relaties zijn voor hen net zo echt als hun dagelijkse leven, waarin niemand naar hen omkijkt.” Plots stijgt hun vriendenaantal exponentieel, en dan treedt, razendsnel, de radicalisering op, ook in hun echte leven: ze gaan andere kleren dragen, lopen van huis weg, en knippen alle banden met hun eigen familie en vrienden door. “Elke corrigerende factor valt weg, alleen hun virtuele leven telt nog, en daar zijn ze omgeven door jongeren die net zo radicaal denken als zijzelf. Bovendien hebben ze niets meer te verliezen, behalve hun aanzien in deze nieuwe groep. En dan wordt het gevaarlijk.” “Maar,” zegt ze met overtuiging, “met religie heeft dat niets te maken: de islam is gewoon een uniform dat ze aantrekken om elkaar te herkennen. Wie de juiste kleren draagt en naar de juiste muziek luistert, hoort erbij. Als je met hen praat, vallen ze algauw door de mand: ze spreken nauwelijks Arabisch en kennen hooguit een handvol Korancitaten. Maar begin over vriendschap of eenzaamheid, en ze barsten in tranen uit.” Kortom: de jihad is goed op weg een vorm van ‘gebruiksterrorisme’ te worden, een manier om je wanhoop te uiten en er zeker van te zijn dat je gezien wordt.

Religie of context?

Het opduiken van deze nieuwe groep potentiële daders brengt ons recht naar het hart van het radicaliseringsdebat: is er wel een link tussen terrorisme en religie? Of worden de daders door heel andere motieven aangestuurd? Zoals kansarmoede en vervreemding?

Politicoloog Rik Coolsaet houdt zich al meer dan 15 jaar bezig met radicalisering en terrorisme; hij zetelde mee in de expertengroep voor geweldadige radicalisering van de Europese Commissie en leidde ook als directeur van het Egmont Instituut uitgebreid onderzoek naar de grondoorzaken van terrorisme. “Die vraag,” stelt hij, “is zo oud als het woord radicalisering zelf. Na de aanslagen in Londen en Madrid probeerden we te verklaren hoe een normaal iemand kon evolueren tot terrorist. Lag de oorzaak bij een radicale interpretatie van de islam, of ging het om een complexe mix van individuele kenmerken, groepsdynamieken en context? Vandaag, twaalf jaar later, is die ambiguïteit er nog steeds. Het grote probleem is dat die twee paradigma’s een totaal verschillend beleid vragen: moeten we de fundamentalistische islam bestrijden, of werken aan een inclusieve samenleving?”

De regeringsverklaring van 2014 laat er geen twijfel over bestaan: “Het vrijwaren van de democratische rechtsstaat en de veiligheid van onze burgers is voor de regering een absolute prioriteit. Vandaag staat dit onder druk door een groeiende dreiging van radicalisering en terrorisme.” Maar, vraagt Coolsaet zich af, klopt dat wel? Is het stijgende aantal Syriëgangers wel een teken van radicalisering van de moslimgemeenschap? En is religieuze radicalisering wel de drijfveer van terrorisme? “We zitten met twee compleet uiteenlopende verhaallijnen: het discours dat ik hoor bij de veiligheidsdiensten en in de magistratuur strookt absoluut niet met de politieke visie en het publieke debat. Federaal Procureur De Leeuw zegt: ‘de oorzaak waarom jongeren vertrekken naar Syrië ligt in de samenleving.’ Op terrein weet iedereen dat. En dan hoor in het Vlaams parlement N-VA fractievoorzitter Matthias Diependaele zeggen: ‘de samenleving kan nooit verantwoordelijk worden geacht voor radicalisering.’ Waarna de beleidsfocus volledig naar religie opschuift. Zowel in het mediabedrijf als in de politieke wereld wordt het debat ontzettend versimpeld; men wil hapklare oplossingen. Maar de betrokkenen politiediensten, de magistratuur en de academici waarschuwen al van bij begin dat radicalisering een ingewikkeld proces is, dat enkel op lange termijn kan opgelost worden.”

Coolsaet staat niet alleen met zijn visie; ook de Nederlandse terreurexpert Bob De Graaff pleit voor een verlegging van de verhaallijn. En het zijn niet alleen halfzachte academici en linkse rakkers die beweren dat er nauwelijks een link is tussen radicale islam en terrorisme. In januari 2016 maakte Europol de resultaten bekend van haar onderzoek naar de drijfveren van terrorisme aan de hand van hun analyses van de aanslagen in Parijs en Brussel. Zowel de Franse Eerste Minister Manuel Valls als zijn Belgische collega Charles Michel hadden meteen de radicale islam als schuldige aangewezen: “We hebben een vijand,” zei Valls, “met name het Salafisme.” Michel sprak van “een fanatieke ideologie die met extreem geweld haar visie wil opdringen.” Klopt niet, stelde Europol vast. Religie is niet de stuwende factor die foreign fighters naar Syrië drijft of terroristen aanzet tot het plegen van aanslagen, en daar gaat evenmin een uitgebreid radicaliseringsproces aan vooraf. Er is eerder sprake van instant-recrutering, die inspeelt op sociale frustratie. Europol stelt dan ook voor de term ‘radicalisering’ af te schaffen en te spreken van een ‘gewelddadige extremistische sociale trend’. Want het debat zou er wel bij varen als we het de-islamiseren.

Rechtbankvoorzitter Pierre Hendrickx trok in juli 2016 een gelijkaardige conclusie in zijn vonnis tegen de terroristische cel van Verviers: “Hun gedrag gaat lijnrecht in tegen de islam zoals die door de meerderheid van de moslims wordt beleden. Hun zogenaamd religieuze motieven zijn niet meer dan een voorwendsel om over te gaan tot geweld.” Verder wees hij uitgebreid op hun problematische schoolloopbaan en hun crimineel voortraject van druggebruik, diefstal en geweld; hun kennis van de islam, stelde hij, was matig. De meesten waren voor hun radicalisering nauwelijks praktiserend. Kortom: schorremorrie, ja, fanatici, nee. Wat drijft zulke jongens dan in de armen van een fundamentalistische religie?

 

Symptoombestrijding

Radicalisering is een symptoom, volgens Coolsaet. Als we er iets aan willen doen, moeten we uitzoeken wat de oorzaken zijn, en die aanpakken. De islamologe is het daarmee eens: “De ideologie an sich is altijd van onderschikt belang. Alleen ideeën die tegemoetkomen aan belangrijke persoonlijke behoeften hebben invloed op mensen,” citeert ze de Amerikaanse socioloog en psycholoog Erich Fromm. Dus in plaats van de islam te bevechten, is het zinvoller ons af te vragen waarom een bepaalde groep jongeren zo vatbaar is voor dit discours en die voedingsbodem weg te nemen.

Centraal in de IS-propaganda staat het concept al ghuraba: de vreemdelingen. Hiermee appelleren de ronselaars bewust aan het gevoel van uitsluiting dat bij veel jongeren leeft. Ze horen er niet bij. Ze zijn en blijven vreemdelingen. Rond dit begrip ontstaat een nieuwe subcultuur: die van de uitgeslotenen. Zodra ze zich daarbij aansluiten, neemt niet alleen hun sociale status (binnen de subcultuur), maar ook hun vriendenaantal exponentieel toe: plots horen ze wel ergens bij. En kunnen ze schitteren. Met religie heeft het weinig te maken; ze bekennen zich wel tot de radicale islam, maar dat is een sociaal bindmiddel, meer niet. Daarna volgt de indoctrinatie.

“De dadertypes waarmee we dezer dagen te maken hebben, zijn niet meer de politiek geëngageerde terroristen van de jaren ’90,” stelt de islamologe. “Dat waren hoogopgeleide dertigers, die handelden vanuit een postkoloniale haat tegen het Westen. Nu kijken we aan tegen een generatie gefrustreerde jongeren, die zich zowel geopolitiek –op de satelliettelevisie zien ze al als kind hoeveel onrecht het Westen en Israël de moslims aandoen- als persoonlijk achteruitgestoken voelen. “Omdat ze moslim zijn.” Groepen zoals Sharia 4 Belgium en IS spelen handig in op hun frustraties; ze mikken op laaggeschoolde, werkloze jonge twintigers uit achterstandsbuurten die al een crimineel verleden hebben. Ze bieden hen een maatschappelijk project: verzet. Dat wordt overgoten met een religieus sausje, maar eigenlijk is religie vooral een identificatiemiddel, een manier om via uiterlijkheden (kledij, gedragsregels, baarden) een band te scheppen tussen de jongeren.

 

Cijfers

Geen enkele andere EU-lidstaat leverde zoveel Syriëgangers als ons land. Wat maakt van radicalisering zo’n Belgisch probleem? “Het is geen Belgisch probleem, maar een Vlaams/Brussels. Van de 457 foreign fighters komen er 45% uit Vlaanderen, 45% uit Brussel en 10% uit Wallonië. Dat bewijst het belang van de lokale context: als ideologie de belangrijkste factor zou zijn, zou je geen regionale of nationale verschillen zien,” benadrukt Coolsaet.

Het European Institute of Peace heeft aan de hand van een uitgebreide studie een social mapping gemaakt van Molenbeek, en gepeild naar de oorzaken van radicalisering en gewelddadig extremisme. Ze focusten op de wijken waar de meeste foreign fighters vandaan kwamen: de Maritiemwijk en het Historisch Centrum, niet toevallig ook de armste wijken. Daaruit bleek dat, gezien de oppervlakkige kennis van de islam bij de betrokken jongeren, religie niet de oorzaak kon zijn van radicalisering; wel een gepercipieerd gebrek aan perspectief. Dus, concludeert Coolsaet, moet dat ook de politieke horizon zijn. “Diegenen die zich concentreren op een counternarrative dat de islam wil inperken of een gematigde islam benadrukt, praten naast de kwestie. Als jongeren radicaliseren omdat ze het gevoel hebben dat onze samenleving hen geen gelijke kansen biedt, moeten we iets aan die sociale context doen.”

Is het stigma werkelijk zo groot? Coolsaet: “Je hoort het in Molenbeek of Anderlecht van vele jongeren met Magrebijnse roots: ze hebben het gevoel dat we hen nooit zullen accepteren als echte Belgen, welke inspanningen ze ook doen. We noemen hen ook nog altijd derde generatie Marokkanen; in de VS noemen ze dat third generation Americans. Dat gevoel is de subcultuur waarop IS zich op diabolische wijze heeft kunnen inpluggen: het gevoel hier geen toekomst te hebben, en niets te verliezen en alles te winnen te hebben door naar Syrië te gaan. IS is een moderne organisatie, een soort bol.com: je wil iets en kan het meteen krijgen. Instant bevrediging van je persoonlijke frustraties. IS heeft een virtuele catalogus van beweegredenen: je hebt het gevoel dat je er niet bij hoort, niet gerespecteerd wordt, geen kansen krijgt, je familie begrijpt je niet. Wel, we gaan je dat allemaal geven als je inschrijft in onze beweging, die een beweging van winnaars is. Het echte antwoord daarop is inclusiviteit, en helaas constateer ik dat heel weinig van onze politieke verantwoordelijken dat woord nog durven uitspreken.”

Die achterstelling is reëel probleem. België scoort slecht op heel wat sociaal-economische criteria. “Kijk naar het verschil in tewerkstellingsgraad tussen Belgobelgen en Belgen met een niet-Europese achtergrond: op 1 na de slechtste score in Europa. Ook het gevoel gediscrimineerd te worden op basis van etnische achtergrond leeft hier veel sterker dan in de rest van de EU. Die jongeren hebben niet dezelfde kansen. Dat voedt de subcultuur van uitsluiting die in die wijken leeft. Dat gevoel moeten we aanpakken om te voorkomen dat het bij de volgende generatie niet opnieuw een voedingsbodem wordt voor een nieuwe terroristische organisatie.” De islamologe vult aan: “Niet alleen economisch, maar ook maatschappelijk worden ze anders behandeld: denk maar aan huisvesting, justitie, tewerkstelling. Dat politici hen een ‘probleem’ noemen, werkt de integratie ook niet in de hand. Hoe wil je over gelijke rechten praten, als er wetten  gestemd worden die expliciet moslims viseren?”

Van haat naar daad

Natuurlijk wordt niet elke gefrustreerde jongere een terrorist. Gelukkig maar. Maar wanneer wel? Een gezond zelfbeeld blijkt hiervoor van levensbelang te zijn. Een gevoel van eigenwaarde ook. En een sociale omgeving waarin je gezien en gewaardeerd voelt. Voor een bepaalde groep allochtone jongeren blijft het etiket ‘moslim’ bepalend voor hoe de maatschappij hen ziet, en dat is geen fraai beeld. Het wordt een self-fulfilling prophecy: de sociale mobiliteit van die jongens is nul. Ze voelen zich losers en ze komen ook nergens. Terwijl dat wel van hen verwacht wordt. Ook binnen hun eigen gezin. De islamologe verwijst naar de ervaringen van psycholoog Redouane Bendriss: volgens hem spelen ook de moeder-zoon-relaties een belangrijke rol in het radicaliseringsproces. Want nogal wat allochtone moeders zijn teleurgesteld in hun man, wiens sociale status tegenvalt. Hun niet-ingevulde verwachtingen projecteren ze op hun zonen: die moeten het straks ‘beter doen.’ Maar hoe realistisch is dat in een maatschappelijke context waarin ze statistisch gezien bijna zeker zullen falen?

Precies op deze frustraties spelen de IS-ronselaars handig in: ze zoeken jongens die zich schamen, en bieden hen een structuur waarin ze kunnen schitteren. En de gemeenschap, de groep die ze in onze indiviualistische maatschappij zo missen. Bovendien kunnen ze zich profileren als echte mannen, iets wat hen in onze cerebrale maatschappij moeilijk lukt. Want op school doen hun zussen het vaak beter, waardoor ze ook daar de controle kwijtraken. Het mooiste bewijs hiervan zit in de taal: het woord rajuliyya, mannelijkheid, wordt nu gebruikt om geëmancipeerde meisjes terecht te wijzen: stel je voor dat je zus meer rajuliyya heeft dan jij. Ook dat heeft IS goed begrepen. Kijk er de propagandafilmpjes maar eens op na: Syriëstrijders zijn één en al machismo. De lingua jihadica schermt met begrippen als ridderlijkheid, moed, trots en eer; algauw duiken de woorden ook op in chatgesprekken tussen de jongens en hun liefjes, want het imago scoort ook bij een bepaalde groep meisjes. Kortom: jihadisme is een manier om te slagen in het leven.

Andere dader, andere aanslag

Die verschuiving in daderprofielen is al langer bezig: hun beweegredenen worden steeds persoonlijker. Dat maakt de georganiseerde aanslagen in Madrid en Londen totaal anders dan de latere in Parijs en Zaventem, die op hun beurt weer verschillen van de acties van eenzaten in Nice, Orlando en Berlijn, die wel door IS werden opgeëist, maar niet door hen werden aangestuurd. “Ten tijde van de aanslagen in Londen en Madrid hoorde je vaak nog religieuze of politieke motieven doorklinken,” zegt de islamologe. “‘Jullie zijn allemaal goddelozen.’ Of ‘jullie hebben gestemd voor de beleidsvoeders die verantwoordelijk zijn voor de inval in Irak.’ Dat discours is verdwenen. Nu gaat het om vooral om leed: ‘in Syrië sterven elke dag omschuldigen.’ Uit de mond van mensen die geen enkele band hebben met dat land, maar dat leed associëren met het onrecht dat zich in hun persoonlijke leven afspeelt.”

Zou het kunnen dat de jihad meer en meer een uitlaatklep wordt voor wanhopigen? En dat wat terreuraanslagen lijken eigenlijk hate crimes zijn, wraak op de maatschappij voor leed dat de daders persoonlijk is aangedaan, die zich enkel uiten onder de vlag van het jihadisme? Volgens de islamologe wegen persoonlijke problemen en motieven steeds meer door. “Het valt me op dat nogal wat daders homoseksuele contacten hebben gehad: Salah Abdeslam werd gespot in homobars, de daders van de aanslagen in Orlando en Nice worstelden met hun geaardheid.” Kan het zijn dat schaamte en schuldgevoel een rol spelen, en een aanslag gewoon een handige vorm van acting-out is? Zeker is dat de ronselaars ook hierop handig inspelen: ze zoeken bewust jongeren die zich schamen voor problemen of begane misdaden in hun persoonlijke leven, en maken hen duidelijk dat ze naar de hel zullen gaan voor deze zonden, tenzij ze een aanslag plegen. Martelaarschap als dé weg naar instant-vergeving.

“Waarom feestvierders treffen? Tenzij uit frustratie en jaloezie? Waarom mikken op homoseksuelen, zoals in Orlando, tenzij uit een persoonlijk motief? Al Qaeda heeft de aanslag in Orlando bekritiseerd omdat hij een sociale en etnische minderheid viseerde: zij treffen liever een blanke Angel-Saksische meerderheid, want die maken het buitenlandbeleid. Wie boos is op het systeem probeert de overheid te treffen, met een aanslag op een regime, een regeringsleider, een politiebureau. Maar daar gaat het niet meer over bij de nieuwe generatie.”

Dat geldt zeker voor de ‘imitatie-jihadi’s’: de blanke bekeerlingen die radicaliseren vanuit een religieuze nulstand en zich out of the blue aansluiten bij een islamistische beweging om aandacht te zoeken voor hun persoonlijke problemen. Maar hoe serieus moeten we dat nemen? Hoe groot is de kans eigenlijk, dat zo’n tienermeisje werkelijk een martelaar wordt? “Wat dat betreft is er hoop,” zegt de islamologe. “Zowat alle aanslagplegers hebben een criminele voorgeschiedenis: geweld maakte al deel uit van hun dagelijkse leefwereld, ze hadden het genormaliseerd. Dat is niet zo bij de nieuw-geradicaliseerde jongeren. Anderzijds is 14-17 jaar de leeftijd waarop jongeren meestal hun eerste feit plegen: misschien staan ze nog aan het begin van hun criminele carrière.” Reden te meer om de zaak ernstig te nemen, want preventie werkt het best voor of net na het eerste misdrijf: “We mogen hen vooral niet zien als ‘aanstellers die elkaar op Facebook gekke prentjes sturen.’ Maar als we hen goed omkaderen, via hun ouders, de schoolomgeving, het overheidsapparaat en de magistratuur, kunnen we misschien voorkomen dat het tot een misdrijf komt. Dat ziet er minder spectaculair uit in de misdaadcijfers, maar het is wel effectiever.”

 

Met religie heeft het niets te maken

45% van de Europese moslims is fundamentalistisch en wereldwijd zijn 50 miljoen moslims bereid geweld te gebruiken om hun geloof te verdedigen, stelt de Nederlandse socioloog Ruud Koopmans in zijn omstreden onderzoek naar fundamentalisme. De Leidse terrorismewetenschapper Bart Schuurman vindt dat zorgwekkend: ‘Een van zijn bevindingen is dat een fors deel van de Europese moslims gelooft dat het Westen erop uit is de islam te vernietigen. Als je opgroeit in een omgeving waarin het Westen als de vijand wordt gezien, is de stap naar het goedkeuren van geweld tegen die vijand wellicht kleiner, en daarmee ook het deelnemen aan geweld.’

Coolsaet heeft daar zijn bedenkingen bij. “Na 9/11 is er wereldwijd een wederzijds misverstand gegroeid: het Westen ging islam met terreur associëren, terwijl de moslimwereld de War on Terror aanvoelde als een War on Islam. Die botsende percepties zorgden voor een spiraal van polarisering, maar het is helemaal niet zo dat de moslimgemeenschap geweld goedkeurt. Integendeel.” Dat blijkt uit internationale peilingen, maar bij ons ook uit het onderzoek van het European Institute of Peace: Molenbeek is absoluut een conservatieve religieuze gemeenschap, maar de overgrote meerderheid verwerpt elk politiek en religieus extremisme en noemt het een verkrachting van de islam. “Kortom, die zogenaamde ‘hoofdstad van het jihadisme’ is bevolkt met conservatieve moslims die verwerpen dat men in naam van islam terreurdaden pleegt.”

 

De deradicaliseringsindustrie

10% van de jihadisten handelt uit religieuze overtuiging, 90% uit persoonlijke beweegredenen. Zo vat de Franse onderzoeksrechter Marc Trévedic, die zich al 15 jaar op terreur toelegt, de situatie samen. Toch focust het deradicaliseringsbeleid op religie. We proberen de jongeren te bereiken via moskeeën, sturen imams de gevangenis in om met Syriëstrijders te praten, discussiëren over een Europese islam en proberen de invloed van het Salafisme te bestrijden. Deradicalisering is big business geworden. Maar hoe zinvol is dat alles?

“Precies hun gebrekkige kennis van de Koran maakt onze jongeren kwetsbaar voor deze propaganda,” zegt imam Hossamudin Meyer, die in de gevangenis van Wiesbaden met teruggekeerde Syriëstrijders bidt. “Die jongens vallen cultureel tussen twee stoelen en hebben in hun opvoeding geen duidelijke regels meegekregen. En dus zoeken ze een ‘easy islam’ waarin God geen vraag is, maar een antwoord, en het liefst een eenduidig. Wat is halal, wat is haram? Ik probeer hen de schoonheid van de islam te tonen: vrede door toewijding. 

Een dergelijk pleidooi hoor je bij de Molenbeekse gemeenschap: de jongeren kennen hun Koran niet, en fatsoenlijke ‘religieuze opvoeding’ kan een tegengewicht vormen voor radicalisering. Klopt helaas niet, volgens Coolsaet. “Het is een logische reflex van een religieus-conservatieve gemeenschap, die zelf veel belang hecht aan religie: voor de ouders is de islam een warm donsdeken in een kille omgeving. Als zij zien dat hun kinderen op een verkeerd pad belanden, en zich daarbij afzetten tegen de ‘volksislam’ van hun ouders, dan denken ze logischerwijze dat alles weer in orde komt als hun kinderen terugkeren naar hun ‘normen en waarden’. Maar die zachte islam gaat niet “plakken” bij die jongens, omdat hij niet tegemoet komt aan hun frustraties.”

“Als religie niet de oorzaak is van radicalisering, kan ze ook niet de oplossing zijn,” vult de islamologe aan. Het inzetten van imams om ex-strijders met de Koran in de hand te deradicaliseren, is weinig zinvol. “Het heeft geen zin jongeren een andere islam aan te bieden, als de sociale context niet verandert. Er was een reden waarom deze jongeren in de eerste plaats ontvankelijk waren voor deze radicale islam. Die moeten we eerst wegnemen.”

“Radicalisering,” benadrukt Coolsaet, “ontstaat in het leven van alledag. Als een samenleving inclusief is, is er geen voedingsbodem voor dat extremisten. Toen Fouad Belkacem van Sharia4Belgium probeerde in de Mechelse moskeeën te gaan ronselen, werd hij gewoon buitengezet. Want dat is heel hechte lokale samenleving, met een zeer actief jeugdwerk. Burgemeester Somers zet al jaren in op preventie en inclusie: allochtone jongeren worden daar als Vlaming behandeld. En wat zien we? Uit Mechelen vertrok niemand naar Syrië.”

Dat het de Syriëstrijders niet om de Koran te doen is, bleek ook uit onderzoek in de Duitse gevangenissen. De meerderheid van de ex-strijders liet weten niet geïnteresseerd te zijn in theologische discussies: dat is iets voor schriftgeleerden. Dat strookt ook met wat de islamologe merkt bij de gesprekken die zij met geradicaliseerde jongeren, vooral Vlaamse bekeerlingen, heeft. “De jongeren die ik te zien krijgen, hebben vaak nog geen feiten gepleegd. Zaak is dan in te schatten hoe radicaal hun gedachtengoed is. Daarbij valt al snel op dat er een soort programmatie heeft plaatsgevonden; zodra het over de islam gaat, schermen ze met pasklare antwoorden en stopt het gesprek. Eigenlijk moet je dat onderwerp vermijden, en je afvragen wat ze in die religie gaan zoeken zijn. Dan kom je al snel uit bij het punt in hun leven waar het is foutgelopen: de zelfmoord van een ouder, onverwerkte homoseksualiteit, eenzaamheid…” Meestal is het tij dan nog te keren door de jongeren door te verwijzen naar de hulpeverlening, maar soms is het te laat. “Ik herinner me een verhoor met een jongen die totaal apatisch was; hij reageerde alleen nog op bepaalde begrippen uit de Koran. Zodra je Tawheed zei (alleen god mag aanbeden worden), werd hij wakker: een Pavlov-reactie. Praten was geen optie; die jongen was onbereikbaar. Hij is vertrokken naar Syrië.”

Deradicalisering moet vooral vertrekken van het individu, een vertrouwensband opbouwen en de jongeren hun eigenwaarde teruggeven. Op het terrein weet iedereen dat, zegt Coolsaet. Bij de veiligheidsdiensten en magistratuur zijn de discussies vaak veel opener en genuanceerder. “Het zijn vooral de politici die blijven hameren op de link tussen radicalisering en islam. Dat discours vertrekt van de gedachte dat in de islam het eigene van het terrorisme ligt, terwijl al 15 jaar blijkt dat dat niet zo is. De expertengroep van de Europese Commissie concludeerde in een rapport van 2006-2008 al dat er geen wezenlijk verschil is in het ontstaansproces van het jihadisme en extreem-links of extreem-rechts terrorisme, en dat we de beweegredenen van individuen moeten zoeken in de sociale context en niet in de islam.”

Copy-paste islam

Ook de islamologe ziet geen heil in een wettelijke aanpak van de fundamentalistische islam. “In de Cinquantenaire wordt inderdaad een zeer fundamentalistische islam gepredikt; je kan daar treurig om worden, maar radicale gedachten zijn niet verboden zolang ze geen aanzet geven tot geweld. Als politie kunnen wij daar weinig aan doen. Het lijkt me ook geen goed idee dat we ons mengen in wat moslims mogen denken; door dat soort uitzonderingsmaatregelen voelen ze zich nog meer geviseerd en radicaliseren zelfs gematigden, vanuit hun loyauteit aan hun moslim zijn.”

Wat dan te denken van het pleidooi in de commissie 22/3 van Khalid Benhaddou, de voorzitter van Vlaamse imams en Salah Echalloui, de voorzitter van de moslimexecutieve, voor het droogleggen van de geldstromen waarmee Saoedi-Arabië de verspreiding van de conservatieve islam in Europa financiert? “Naast de kwestie,” vindt de islamologe. “Natuurlijk zou het niet slecht zijn dat die Saoedische ideeën niet verder worden verspreid, maar radicalisering hou je daar niet mee tegen. Er komt inderdaad geld uit Saoedi-Arabië naar de moskee van de Cinquantenaire, maar onze Syriëstrijders en geradicaliseerde jongeren zijn niet hun publiek.” Coolsaet is het daarmee eens: “De huidige generatie jihaisten komt nauwelijks in moskeeën. Dat zijn typische 21e eeuwse jongeren, die voor zichzelf een cut-en-paste islam samenstellen om te rechtvaardigen wat ze doen uit niet religieuze motieven.”

Benhaddou pleitte ook voor de uitbouw van een Europese islam, om jongeren een alternatief te bieden. Boeiende discussie, vindt Coolsaet, maar we moeten ze dringend loskoppelen van het radicaliseringsdebat. “Als we de uitbouw van een Europese islam in de negatieve en zeer beladen deradicaliseringscontext duwen, is de zaak bij voorbaat verloren; dan zal het alleen de posities verharden. En inhoudelijk is dat een gesprek dat onder moslims gevoerd moet worden; onze maatschappelijke bijdrage moet zich ertoe beperken dat wij de islam niet anders behandelen dan elke andere godsienst en vooral niet proberen te zeggen wat een gematigde islam is of moet zijn.”

Oplossingen-op-maat

Simpele antwoorden op korte termijn zijn er niet, volgens Coolsaet. “Iedereen die in het veld staat weet dat: politiemensen, magistraten en onderzoekers blijven dat ook herhalen. Maar de politiek en het mediabedrijf zijn op zoek naar simpele antwoorden op korte, electorale termijn en dat werkt de polarisatie in de hand.”

Elk type jihadist vraagt ook een oplossing op maat. Zo kunnen we een heropleving van het klassieke politiek-religieus jihadisme enkel bestrijden met een geopolitiek beleid dat stabiliteit in de thuislanden nastreeft. Want onze inmenging in het Midden-Oosten heeft wel degelijk invloed op het terrorisme, alleen horen we dat niet graag. Of zoals Leidse terrorismewetenschapper Bart Schuurman, die de moord op de Nederlandse filmmaker Theo Van Gogh onderzocht, het stelt: ‘Voor deze types (de Hofstadgroep) legitimeert ons eigen buitenlandbeleid dus geweld. Bij buitenlands terrorisme durven we die link wél te benoemen. Toen de Russische ambassadeur onlangs in Istanbul werd doodgeschoten, was de reactie: ja, dat heeft natuurlijk te maken met de Russische interventie in Syrië. Gaat het over Nederlandse terroristen, dan wordt dat verband niet gelegd.’

Maar het is vooral in eigen land dat we in de spiegel moeten durven kijken, stelt Coolsaet. Radicalisering wortelt in de lokale context, die beïnvloedt wordt door bovenlokale ontwikkelingen. Dus moeten we het daar oplossen. Hoe contradictorisch het ook lijkt in het huidige politieke klimaat, de enige mogelijke oplossing is bouwen aan een inclusieve samenleving. We moeten koste wat kost het gevoel dat een aantal jongeren heeft er niet bij te horen, wegnemen. Als ze beter ingebed zijn, verkleint hun maatschappelijke rancune en worden ze vanzelf minder kwetsbaar voor radicalisering.

In 2012 werd Imad Ibn Ziaten, een jonge Franse militair, doodgeschoten door Mohammed Merah. Na zijn dood pleitte zijn moeder Latifa in de banlieus voor verzoening tussen de jonge geradicaliseerde moslims en hun nieuwe vaderland. Ze botste op een muur van onwil, veroorzaakt door “un profond sentiment d’abandon”: de jonge moslims voelden zich totaal in de steek gelaten door de Franse samenleving. Het is die context, zegt Coolsaet, die we moeten veranderen. Of, poëtischer, met de woorden die Latifa tot de Franse samenleving richtte: “Waardigheid: dat is het belangrijkste wat je die jongeren vergeet te geven, Marianne. Je moet voor al je kinderen zorgen, zonder uitzondering.” Kortom: als we willen dat die generatie onze Europese waarden omarmt, moeten we hen eerst het gevoel geven dat ze Europeanen zijn.

Precies daarom moeten we dringend ophouden zoveel aandacht te besteden aan deradicalisering, en terug overstappen op preventie, vervolgt Coolsaet. “Ik vind het godgeklaagd dat in de afgelopen 15 jaar budgetten voor jeugdwerk en preventie achteruit zijn gegaan, en diezelfde projecten nu opnieuw opduiken onder de noemer van deradicalisering. Met andere woorden: vroeger gebeurde dat in het kader van inclusiviteit en gelijke kansen, nu wordt dat geld vanuit veiligheidsperspectief ter beschikking gesteld. We investeren dus niet in die jongeren om hen gelijke kansen te geven, maar omdat ze anders een gevaar zouden kunnen vormen voor onze maatschappij. Dat is een heel negatieve boodschap.”

Ook binnen de politiediensten is er zeer veel ambitie om minder repressief te werken; Frederic Somville van de Federale Politie drong onlangs nog aan op meer aandacht voor preventie. Alle agenten die preventie deden, zei hij, zijn nu ingezet op gerechtelijke dossiers. Terwijl net het contact met de lokale gemeenschap het verschil maakt. Veel kan ook opgelost worden via geestelijke gezondheidszorg of het onderwijs: veel dossiers die nu onder radicalisering vallen, zijn begonnen drugsproblemen of vechtscheidingen. “Scholen zijn zo gestresseerd dat ze alles aan de politie melden in plaats van aan een CAW. Als een jongen weigert een opstel over Prinses Mathilde te schrijven omdat hij daar seksuele gedachten bij zou kunnen hebben, is dat nog geen terrorist, hé. Pak pubers gewoon aan als pubers,” vult de islamologe aan.

Maar preventie is niet sexy, en bovendien nauwelijks zichtbaar. Het publieke debat vraagt heldere, simpele en dus repressieve antwoorden. Toch mogen we ons niet laten verleiden tot verdere polarisatie, stelt Coolsaet. Want het grootste risico bestaat erin dat we ons verliezen in een totale anti-islamitische Kulturkampf, waarin anti-islamitisch rechts en anti-klerikaal links elkaar vinden. Zo bekeken is het voorstel van N-VA kopstuk Peter De Roover om de vrije meningsuiting van radicale moslims in te perken contraproductief, vreest Coolsaet. “Dat soort discours is geen antwoord op grondoorzaak van radicalisering, maar draagt bij tot verdere polarisatie en dus tot het bestendigen van het probleem.”

Ook hierin staat hij niet alleen. Ex-CIA chef David Petraeus, die de coalitietroepen in Afghanistan en Irak leidde, laat er geen misverstanden over bestaan: “wie (zoals Trump) flirt met hate speech tegen moslims, speelt rechtstreeks in de kaart van Al Qaeda en IS. Want het drijft een wig tussen ons en onze bondgenoten zonder wiens hulp we de islamitische extremisten nooit kunnen verslaan: de moslims.” Die idee leeft in de V.S. al veel langer: “als we moslims het gevoel geven dat ons land anti-moslim is, zetten we onze gemeenschappen tegen elkaar op en overhandigen we onze vijanden een strategische overwinning.” Want dat creeëren we opnieuw een voedingsbodem voor een nieuwe generatie jihadi’s.

Een dergelijke mentaliteitsverandering is cruciaal, zegt ook Coolsaet. Spreken over Molenbeek als ‘een vlek die moet worden opgekuist’ of ‘de hoofdstad van het jihadisme’ brengt ons nergens. “Ik begrijp het paniekvoetbal na de aanslagen in Frankrijk en België wel, politiek gezien, maar het minimum dat we kunnen vragen aan mensen die we verkozenen hebben is dat ze aan de lange termijn denken en niet alleen aan de korte electorale termijn. En dat men luistert naar praktijkmensen die zeggen dat er alleen oplossingen zijn op de lange termijn, en dat we de discussie rond de islam moeten loskoppelen van deradicalisering, omdat het eenvoudigweg niet zo werkt.” Of kortweg, met de positieve insteek van de islamologe: “Als heel België morgen besluit dat moslims prima zijn, wordt het een pak minder aantrekkelijk je uit tegendraadsheid te bekeren om bij de subcultuur van ‘uitgeslotenen’ te horen.”