Een stapje in de wereld (Portugal vs Oostenrijk) #DSReizen

30/03/2019, DSReizen — Het stuk zoals het is verschenen, kan je hier nalezen.

Vroeger, schrijft Alessandro Baricco, hadden alleen de bergpassen en dalen een naam, want dat was handig om de weg uit te leggen. De toppen kregen pas namen toen mensen de tijd hadden ze voor hun plezier te beklimmen. Of zoals Mallory het zei, toen men hem vroeg welk nut het had de Everest te beklimmen: ‘Geen enkel. Er valt niets mee te winnen. Dit avontuur schenkt mij alleen vreugde. Maar is geluk niet het doel van het leven?’

De bergen in dan maar, op zoek naar het geluk. Maar welke? Waar? Er zijn tientallen bergen en evenveel manieren om ze te verkennen. Luxueus of basic, makkelijk of technisch, loodzwaar of relaxed. Omdat je ergens moet beginnen en de Himalaya misschien wat hoog gegrepen is, kies ik voor twee Europese wandeltochten: een unusual suspect en een klassieker. Eerst de Serra da Estrela, het natuurpark rond de Torre, met zijn 1993 meter de hoogste piek op het Portugese vasteland. Daarna de Lechquellenrunde, een huttentocht in de Oostenrijkse Alpen. Het contrast is groot, maar de gelijkenissen zijn nog groter: het is waar dat wandelen gelukkig maakt. En dat in de bergen niemand zichzelf ontloopt.

Portugal

Is Portugal wel een wandelland? Hebben ze daar überhaupt fatsoenlijke bergen? En kan stappen ook luxueus? We kochten een wandelgids, huurden een autootje, boekten twee B&B’s met zwembad —bij 35 graden een sine qua non— en zochten het uit.

Twee uur oostwaarts van Porto ligt de Quinta do Salgueiro, een oase van rust in Freixo de Espada à Cinta. Ik heb hier eerder gelogeerd en dat is Margarida niet vergeten: eten we vanavond mee? Tijdens het driegangendiner, bereid met producten van eigen landerijen, helpt ze ons bij het uitkiezen van wandelingen. ‘De smokkelaarsroute op de Spaanse grens wil je niet lopen in deze hitte. Maar de Calçada de Alpajares is een goed alternatief en ik heb hier vlakbij een wandeling uitgezet die haast net zo mooi is.’ Het is waar: het landschap van de Duoro-vallei ontvouwt zich in al zijn diversiteit. Rotsachtige heuvels vloeien over in vriendelijke olijfgaarden en ritmische wijngaarden, die op hun beurt wijken voor het blauw van de rivier; boven de stuwdam spelen arenden in de stijgwind. Soms is het landschap zo desolaat dat je er bijna ruigtevrees van krijgt. Zoveel woeste eenzaamheid zo dicht bij huis: prachtig.

Uitgerust en ingelopen vertrekken we twee dagen later naar Manteigas; algauw opent het landschap zich en rijden we door weidse vlaktes bezaaid met enorme zwerfkeien. De Casa das Obras blijkt een prima keuze: het 18e eeuwse herenhuis is niet alleen heerlijk fris, maar verbergt ook een bibliotheek en een biljartzaal. Dat je in Portugal betaalbaar stijlvol kan logeren, is alvast bewezen. Nu die bergen eens nader bekijken.

We beginnen met de Rota das Faias. Onder de majestueuze eiken bij de kapel van São Lourenço houden we even rust, alvorens af te dalen door een beukenbos. Een licht gezoem omgeeft de bomen: op de stammen zitten duizenden vliegen die als zwarte wolken opstuiven als we langslopen. Daarna gaat het omhoog, onder de brandende zon. Niets zo zen als rondwandelingen: het leidt werkelijk nergens toe en alle winst van het klimmen geef je bij het dalen volstrekt vrijwillig weer op. Wandelen is een maat voor niets, met als enige doel de schoonheid onderweg. En het plezier van de inspanning. Zoals op de Ruta do Javali: de klim langs de waterval Poço d’Inferno bijt stevig in de kuiten. Eenmaal boven worden we beloond met een prachtig landschap vol brem en zwerfkeien; het felle geel geeft de brute leegte iets uitbundigs. En het mooiste is: we lopen hier alleen. Op de hele week komen we twee wandelaars tegen. Ook Manteigas is een heerlijk rustig stadje. Alleen de plaatselijke fanfare passeert ‘s avonds onder ons venster: het hele dorp zingt mee. Romantischer kan haast niet.

Maar de mens wil immer hoger. Iets in mij hunkert naar één van de zwarte wandelingen: moeilijk. Kraxel erfahrung is aangeraden, maar dat geklauter moet toch meevallen als de hoogste top hier niet eens 2000 meter is? Dus zetten we door het gletsjerdal van de Zezere-vallei koers naar de Torre om er PR5 te lopen. Tenminste: als we het begin kunnen vinden, want met wegmarkeringen zijn de Portugezen nogal —eh— nonchalant. Na een uur geklauter over steenplateaus —prachtig uitzicht, maar ik heb nu al hoogtevrees en we zijn nog niet begonnen— vinden we toch een steenmannetje dat het begin markeert. Wat volgt is een prachtige klim over een kam, gevolgd door een afdaling van 700 meter langs een steile wand, die —euh— niet eenvoudig is. Ik stel mezelf gerust met de gedachte dat we altijd kunnen omkeren. Toch? Een blik omhoog doet ons beseffen van niet: van bovenaf waren de wegmarkeringen nog net te zien, maar van hieruit kunnen we het pad onmogelijk terugvinden. Afdalen is de enige optie. Ruim buiten de voorziene tijd bereiken we de hoofdweg; de gids kondigt vrolijk aan dat het pad vanaf daar ‘wat minder duidelijk gemarkeerd is.’ Dat belooft. Mijn ambitie is intussen verzadigd en we besluiten dat terugliften wellicht slimmer is. Bergwandelen is ijdelheid. Het is de mens die zich meet met de natuur, en het is altijd de mens die daar spierpijn aan overhoudt. De dag erna begin ik dan ook behoorlijk stijf aan de Rota do Covão de Santa Maria. Een prachtige wandeling, al is het eerder een speurtocht; misschien is een wandel-GPS hier toch geen luxe. Ook het onderhoud laat te wensen over: de brug is weggespoeld en op sommige plaatsen staat het gras zo hoog dat we elkaar nog nauwelijks zien lopen. Maar des te groter is de bevrediging als je nadien het juiste pad —en elkaar— terugvindt.

Kortom: Portugal is een prima wandelland, alleen hebben de Portugezen dat zelf nog niet door. Reken dus niet op goede aanduidingen of bevoorrading onderweg. In ruil krijg je absolute rust, betaalbare luxe en prachtige landschappen. Mik wel op het voorjaar of de herfst; de zomer is te heet.

 

Oostenrijk

Wie wandelen zegt, zegt Oostenrijk. En wie Tirol zegt, denkt aan koebellen, grote pinten en regen. Maar zijn al die clichés waar, of verbergen de Alpen andere charmes? Met een stevige rugzak beginnen we aan een vijfdaagse huttentocht langs de Groene Ring.

Met een klein hartje begin ik aan de klim van de parking in Zürs naar de Ravensburger Hütte. Ben ik hier wel klaar voor? Kan ik wel dagenlang stappen met een rugzak, hoe licht gepakt ook? Boven de bergtoppen pakken dreigende wolken zich samen: als we de hut droog willen halen, moeten we doorstappen. Niet zeuren dus, en klimmen. Overal schieten, luid fluitend, marmotten weg en wringen hun dikke poep in hun hol. In een oude zetel van een skilift rusten we even uit, maar rustiger word ik niet. Een bordje waarschuwt ervoor dat we vanaf hier alpien gebied binnenlopen, waar enige ervaring en een goede uitrusting vereist zijn. Om de hoek kruist ons smalle pad een steile gruishelling. Slik. Gelukkig ligt er nog sneeuw; dat is weliswaar niet veiliger, maar het voelt wel zo — misschien omdat het me aan skiën doet denken. Toch is het met verhoogde hartslag dat ik de hut bereik. Meteen valt de spanning van me af: de beslotenheid, de eenvoud en de strakke regels van de berghut geven me een veilig gevoel. We spreiden onze lakenzakjes in het lager en flipfloppen naar de bar. Honger. Dorst. Moe. Hier blijven alleen de basisbekommernissen over: eten, slapen, wandelen. En in een hut valt weinig te kiezen: de pot schaft Bergsteigeressen en om tien uur gaat het licht uit voor de Huttenrühe. Zo simpel is dat. Je geest ontspant zich vanzelf. Misschien schuilt daarin wel het geheim van de bergen: het leven is hier bedrieglijk eenvoudig.

Bij zonsopgang vertrekken we naar de Freiburgerhütte: we kozen deze richting om steile afdalingen te vermijden, maar een blik op de kaart doet me vermoeden dat ik ook bij het stijgen ga piepen. Absturtzgefahr is geen woord dat ik bij mijn ontbijt wil lezen en op Trittsicherheit en Schwindelfreiheit heb ik het voor mijn eerste koffie ook al niet zo begrepen. Maar bij een doorgaande trektocht is je motivatie net iets groter, al is er —gelukkig— vrijwel altijd een alternatief als de geplande route te moeilijk blijkt. Mijn instinct blijkt te kloppen. Halfweg de klim naar de Gehrengrat slaat de paniek toe. Nochtans is het een bescheiden helling: een stel lokale tieners huppelt relaxed naar beneden. Ik zie alleen het gapende gat. Als ik daar in val… ‘Er is geen reden om te vallen, tenzij uit angst. Dus voor je paniek weg is, beweeg je niet meer. Daarna kijk je enkel naar het pad en zet je je voeten waar ik de mijne zet. Als je toch wil opkijken, stop je eerst. Begrepen?’ Zo halen we, voetje voor voetje, de graat. Eenmaal boven wijkt de paniek voor een immens gevoel van blijdschap. Ah! Niets dat zo lekker smaakt als je eigen angst overwinnen. Tenzij een nutbar misschien, want mijn knikkende knieën vragen om snelle suikers. Als beloning wacht ons het karst-landschap van het Steinerne Meer; terwijl we lekker picknicken op één van de grote rotsblokken, huppen in de verte steenbokken moeiteloos de helling op en af. Pfff. Om vier poten kan ik het ook.

De hut is groter dan die van gisteren, we krijgen een kamer met stapelbedjes. Ik kan alleen maar vaststellen dat alle clichés kloppen: een man in lederhosen speelt accordeon, de plaatselijke Lesben-Stammtisch zingt uit volle borst mee. Iedereen drinkt halve liters bier, Radler of Schörle, eet worst, Zwetschenknodeln en Kaiserschmarrn en buiten fluiten marmotten en klingelen koebellen. Maar er is meer. Veel meer. Veel moois, vooral. Zoals de rollende wolken die het bergmeer in Caspar David Freidrich’s Der Wanderer über dem Nebelmeer veranderen. Wie denkt dat Tirol geen poëzie bezit, vergist zich.

Etappe 3. De beschrijving deed het al vermoeden, maar ik had gehoopt dat ik toch iets dapperder zou zijn: na een uur staat de ezel stil. Aanleiding is een luchtige passage op een smal pad waar de bomen even terugwijken en je tientallen meters diep de afgrond inkijkt. Ik aarzel. ‘Wat denk je?’ Stilte. ‘Misschien lukt dit nog net, maar dit staat omschreven als makkelijk…’ Stilte. Er is een alternatieve route, maar niemand faalt graag. ‘Ik wil niet falen.’ ‘In de bergen is vallen het enige falen. Hier kan je je grenzen niet testen door ze te overschrijden. Als je niet weet of je iets kan, moet je terugdraaien voor je bewijst dat je gelijk hebt. Dat vergeten al die mannen die zich laten meevoeren door hun ego en sterven in de bergen. Maar waar je terugdraait, kan alleen jij beslissen.’ Het wordt een Belgisch compromis: bij wijze van oefening doen we de moeilijke passage om vervolgens om te keren en de dalroute te nemen, die ons na stevig daal- en klimwerk in de Göppingerhütte brengt. Daar lonkt de Hochlichtspitze. ‘Dat is geen piek voor laaglanders met hoogtevrees, schrijver. Ik stuur je wel een foto van de top.’ Ik loop mee zo ver ik durf en blijf naast een sneeuwveld zitten schrijven. Later, op een makkelijker Gipfel, zal ik echt begrijpen wat ik hier voel: een bergtop is een plek buiten de tijd. Al lang voor ik hier kwam, stonden de bergen hier en binnen 1000 jaar staan ze hier nog. Voor hen ben ik een fait divers. Wie ik ben, wat ik hier doe, en of ik faal of slaag — het laat hen koud. Ik kan hier eeuwig zitten: de berg merkt het niet eens. Persoonlijk vind ik dat een erg verfrissende manier om naar mezelf te kijken. En vervolgens schaamteloos te genieten van het uitzicht, de stilte en de hoogtezon.

De tocht naar de Biberacher Hütte loopt door een ruig karstlandschap naar de alpen van de Gamsbodenwanne. Daarna volgt een klimpartij naar de Felsriegel, maar van wat kletterwerk ben ik niet bang: ingesloten tussen de rotswanden voel ik mij veilig. Ook de afdaling naar rivier blijkt doenbaar, want gezekerd: met de staalkabel in de hand heb ik aanzienlijk meer praat, al blijf ik het gek vinden dat hier niet meer ongelukken gebeuren. Maar wat me vooral verbaast, is dat het mag. Zomaar, zonder certificaat, veiligheidsgordel of afstand van verhaal. Je moet het zelf maar inschatten, of je het kan of niet. Zoveel zelfbeschikkingsrecht vind ik een verademing in deze tijden van betutteling, waar je een GAS-boete riskeert als je in een onbewaakt stuk zee zwemt. Blijkbaar mag je alleen in de bergen —en in de liefde— nog zelf beslissen hoever je je durft te wagen, ook al riskeer je kop en nek te breken. Alleen al daarom sluit ik ze in mijn hart, hoogtevrees of niet.

Kortom: de Alpen zijn een terechte klassieker, ideaal voor de vroege of late zomer; in de vakantie is het behoorlijk druk in de hutten. Verloren lopen zal je hier niet, de grootste moeilijkheid is het inschatten van je eigen niveau. En het weer … sja… pak toch maar een regenjasje in.

PRAKTISCH

Portugal
Vueling en Ryanair vliegen goedkoop op Porto, waar je makkelijk een auto kan huren. Onze beide b&b’s zijn aanraders: www.quintadosalgueiro.com en www.casadasobras.pt

Oostenrijk
De Lechquellenrunde kan je stappen vanuit Lech of Zürs, een bus brengt je terug naar je auto. Als DAV-lid eet en slaap je goedkoper in de hutten; meer info vind je op www.alpenverein.de