Eva is een bom #dereactor

14/02/2021, De Reactor — Laat me eerlijk zijn: ik verwachtte weinig van de heruitgave van Eva die onlangs bij Querido verscheen als Salamanderpocket. Van de auteur, Carry van Bruggen (1881-1932), had ik nog nooit gehoord. En de gedachte aan een semi-autobiografisch relaas uit 1927 over een joods-orthodoxe vrouw die worstelt met haar seksualiteit bracht me ook niet bepaald in extase. Ik vreesde dat Eva een wufte damesroman in houterig, gedateerd Nederlands zou zijn, en betreurde al bij voorbaat de tijd die ik zou verliezen door het uit professionele volharding uit te lezen. Ik had me niet zwaarder kunnen vergissen. Eva is een bom.

Gisteravond laat al hing hij boven de daken klaar, de rosse lantaarns sloegen er hun gloed tegenaan en vannacht heeft hij zich laten zakken – de sneeuw. Het is de eerste sneeuw van het nieuwe jaar, het is de eerste sneeuw van de nieuwe eeuw – sneeuw die de wereld vernieuwt. Het is vandaag de Nieuwe Eeuw – gister liep de Oude Eeuw ten einde.

De openingszin, even beeldend als muzikaal, zet duidelijk de sferische toon van de roman. En de lezer is meteen gewaarschuwd: Van Bruggen houdt niet van korte zinnen. Plot is er nauwelijks, maar laat me u, voor een minimum aan oriëntatie, het volgende vertellen: we leren de jonge Eva kennen rond haar achttiende, op de vooravond van de nieuwe eeuw. Haar tweelingbroertje David heeft net werk gevonden, en de tweeling zal gescheiden worden; hem wacht een carrière als huisleraar, voor haar, als meisje, is dat uitgesloten. Kort nadien verlaat ze haar dorp en het claustrofobische, streng joodse gezin waarin ze opgroeit om als onderwijzeres in de stad te gaan werken. Daar bloeit ze al snel uit tot een leergierige jonge vrouw die zich ontworstelt aan haar fatsoenlijke kostgezin en aansluiting zoekt bij haar intellectuele vrienden. Via hen leert ze het socialisme kennen, dat haar tegelijk aantrekt en tegenvalt, ze trouwt, krijgt kinderen, gaat vreemd, iets wat al een aanzet krijgt in een meesterlijke scène op het kraambed, en scheidt. Ergens rond haar veertigste verliezen we haar uit het oog, op een vakantie op een eiland in de Waddenzee. Einde boek. Niet bepaald een plot om van achterover te vallen, zelfs al is het verhaal autobiografisch — misschien niet in de details, maar wel in de geest. Verrassing: daar gaat het ook niet om.

Wat je als lezer gevangen houdt is de onontkoombare sapioseksuele vrijage waartoe Van Bruggen haar lezers verleidt. Want al vanaf de eerste pagina zinderen onder het kleine verhaaltje grote thema’s mee. De dood. Eva’s — en Carry’s — eeuwige worsteling met seksualiteit, liefde en lijfverlangen — ‘dat’, ‘het heel erge’, ‘het ergste’. Daaronder, als een nog diepere onderstroom, haar eeuwige tweespalt tussen anders zijn dan de anderen en erbij horen. Zich onderscheiden of opgaan in de groep. Een gewone vrouw zijn, een ‘banaaltje’ dat genoeg heeft aan koket gekwebbel over mode, of bij de jongens horen. Meedenken. Denken tout court. Al in het eerste hoofdstuk, als ze als kind met de leraar die ze stiekem begeert Vondel leest, formuleert ze die ambitie: ze wil alles begrijpen. Alles doorgronden. Hoewel ze weet dat dergelijke ambities voor meisjes en vrouwen ongepast zijn.

En daar al, in die allereerste pagina’s, gaat ook haar proza volkomen los: de roman veegt alle regels van de kunst aan zijn laars, het vertelperspectief springt van de ik naar de jij naar de zij zonder enige schaamte of excuus, al naargelang de afstand waarmee Eva zichzelf aanschouwt, reflectie en actie wisselen elkaar in een razend tempo af, en dat alles in een zinnelijke, zinderende taal die zo’n vaart neemt dat zelfs de opschortingstekens die ze als sneeuw over de zinnen uitstrooit je lezing niet kunnen remmen. Gesprekken zijn er ook, massa’s gesprekken (waardoor Eva soms wel een Franse praatfilm lijkt), die vervolgens een monologue intérieur inschieten waarin Van Bruggen zonder enige gêne de meest complexe gedachten exploreert. Mini-essaytje tussendoor: moet kunnen.

Alles en veel

Het resultaat? Eva is een virtuoze modernistische roman (wat een onverhoopt verfrissende leeservaring in de dorre steenwoestijn van kaalgeschrapte lineaire verhalen die dezer dagen de dienst uitmaken in de Nederlandse letteren), geschreven in een taal die zo rijk is aan beelden, zo scherp van gedachten, zo tekenend in haar beschrijvingen, dat het onmogelijk is iets anders te doen dan in ademloze bewondering doorlezen. En je te laten meevoeren, bijvoorbeeld door de scène waar Van Bruggen een papierprop beschrijft die over de straat komt aangewaaid, en in anderhalve pagina de dwarrelende plastic zak uit American Beauty voor eeuwig tot slap afkooksel maakt.

Kijk, daarbuiten, juist voor de deur, ligt een grote, losse papierprop, blinkende wit, tegen de trottoirrand gewaaid. Hij ritselt, hij spartelt als onder een hand gevangen… spant zich in om verderop te komen de winkel voorbij… je ziet dat duidelijk gebeuren… je zou hem wel willen verlossen, verder helpen… Het lijkt of hij leeft… je zou haast zeggen: hij heeft een werkende wil, als je hem zó hardnekkig ziet streven. En waarom zou je eigenlijk niet mogen zeggen dat hij leeft? Een afgezonderd stukje wind, dat is zijn plooien binnengekropen… dat is hem tot ziel, tot wil, tot streven geworden. Een afgezonderd stukje wind… en een mens dan…? Ja, maar er gebeurt zo onmetelijk veel in een mens…

Eva is in de eerste plaats een soort seksuele werdegang in een preutse tijd, over de zoektocht van een vrouw die zich probeert te verhouden tot haar eigen seksualiteit. En zich stukloopt op willen, smachten, hunkeren en niet kunnen. Maar het boek is veel meer dan dat. Het raakt ook aan alle grote filosofische thema’s uit haar werk. Want Van Bruggen was in de eerste plaats, dat zei ze zelf, een denker, en geen ‘artist’. Er is de worsteling tussen distinctiedrang (‘Er is geen ander zijn dan anders zijn’) en gemeenschapsdrift. Haar gevecht met het socialisme en het feminisme, twee -ismen waarvan de kern haar aantrok maar het dogmatisme haar onherroepelijk afstootte. Er is de relatie met haar broer, de homoseksuele dichter Jacob Israël De Haan die in het echte leven brutaal werd vermoord, en die ze hier omschrijft tot haar tweelingbroer en ‘zichzelf de dood laat aandoen’ — waarna ze, bijna terloops, het recht op zelfdoding onderzoekt. En goedkeurt. Of toch niet afkeurt. Net zoals ze homoseksualiteit niet afkeurt. Het is alleen, helaas, niets voor haar. Er is haar visie op het huwelijk, dat ze vergelijkt met een eendenkooi: een fuik waar je invliegt om vervolgens vanuit die gevangenschap voor eeuwig naar de vrijheid te verlangen. Maar tegelijkertijd een veilige haven voor wie het leven in vrije vlucht ondraaglijk vindt. En er is het moederschap, een kader dat haar in het echte leven bij elkaar hield, en waarvan ze hier, nuchter en helder, stelt: ‘Dat is geen ideaal, dat is een drift.’ Er is zoveel. En het is zo modern, zo actueel gebleven.

Bovendien zijn al deze thema’s ook nog eens met elkaar verweven in een fijnmazige, wonderlijke muzikale structuur van herhalingen en variaties. Ze resoneren met elkaar, en vormen, meer dan een autobiografische roman, de partituur van Van Bruggens leven. Ja, het is autobio, maar niet op de klein-ikkerige manier waarop dat genre tegenwoordig al te vaak bedreven wordt: Van Bruggen staart niet in haar navel om zichzelf te vinden, maar probeert vanuit haar navel — lees: het meest wezenlijke punt van haar zijn — de wereld te begrijpen.

Non-binair avant la lettre

Omdat ik er zo van onder de indruk was, duwde ik Eva in een moment van evangelisatiedrang in de handen van mijn vader. Vergeefs, vermoedde ik: hij is dan wel meer thuis in vroeg twintigste-eeuwse romans, want met die taal is hij opgegroeid, dat is zijn literair DNA, maar hij leest zelden vrouwen – wellicht heeft hij nog een grotere afkeer van wuftheid dan ik, en met die onterechte associatie zijn we allen ongewild besmet. ‘Goed boek,’ zei hij, twee dagen later. Wat in zijn wereld gelijkstaat aan ‘Nobelprijswaardig’. ‘Maar toch niet meer van deze tijd. Al dat preutse gezeur over seks, dat krijg je toch aan geen modern mens meer verkocht.’

Wel, daar vergist hij zich. Geef mij een klas zestienjarigen, en ik maak ze gek van dit boek. Precies omdat het wanhopige zoeken en twijfelen van Eva van alle tijden is. Niets zo herkenbaar als die worsteling. En ook haar andere thema’s zijn schokkend modern gebleven. Ze is een jongensmeisje, een androgyne verschijning met kort haar die voelt dat ze niet tussen de andere vrouwen past. Maar helaas wel een vrouw, die beseft dat ze als denker en intellectueel niet echt een plaats tussen de mannen krijgt. Van Bruggen wou mens zijn, meer dan m of v. Als auteur. Als filosofe. Als persoon. En botste keihard met de genderkloof waarop de maatschappelijke orde is gebouwd. Dat was haar feminisme. Haar gevecht. En dat is, nog steeds, het gevecht van veel denkende vrouwen vandaag.

Is haar seksuele worsteling gedateerd? Evenmin, denk ik. Want het zijn niet de religie en de conventie die haar in de weg zitten. Het is zijzelf. Ze flirtte omdat ze wou voelen, ze snakte naar overgave, vrienden en mannen noemden haar een allumeuse, om haar vervolgens vloekend te verwijten dat ze ‘niet wou’. Waarop zij:

Wie eigenlijk denk je dat ik zocht aan te steken? Mijzelf, enkel mijzelf, altijd mijzelf zocht ik aan te steken. Maar de ander ontbrandde en ik bleef koud. Koud. Nu denk ik zelf dat mannenwoord. Koud – omdat ik in dit directe, in dit beperkte… Koud –, met mijn brandende hart…

Ook Carry kon het niet, zei haar zoon na haar dood in een zeldzaam interview, ‘niet met vrouwen en niet met mannen.’ Ze probeerde het wel, zelfs op het kraambed probeerde ze het, met de dokter, maar ze kon het niet. De overgave wilde maar niet lukken. Iets zat haar in de weg. Telkens weer. Wellicht haar denken, dat uiteindelijk ook haar dood zou worden. Eva werd Carry van Bruggens laatste roman. Ze pleegde zelfmoord op haar 51e, vermoedelijk nadat ze zichzelf had doodgedacht, met verregaande depersonalisatie tot gevolg. De dood van haar broer, het floppen van haar filosofische essay Prometheus, het feit dat haar kinderen het nest uitvlogen en ze ook dat houvast verloor — het werd haar allemaal te veel. Ze stortte in. De slingerslag tussen denken en voelen, een begrip dat ze ook in Eva laat opduiken, was doorgeslagen, en haar rusteloze brein richtte haar genadeloos te gronde.

Maar niet in Eva. Hier ontsnapt ze nog, in een slot dat even slordig geschreven als weergaloos is. Al klinkt in het open einde al haar einde door in de onherroepelijkheid waarmee ze het geluk afwijst uit angst dat het de lakmoesproef van de werkelijkheid niet zal doorstaan.

Carry Van Bruggen en Virginia Woolf hebben elkaar nooit gekend. Ze zouden elkaar veel te zeggen hebben gehad, al zijn er evenveel verschillen als gelijkenissen te vinden. Carry’s literaire helden waren net de auteurs tegen wie Virginia zich afzette, en zo sterk als de stilistische en thematische echo’s tussen hun werk zijn, zo verschillend was hun persoonlijke temperament: Carry’s stelligheid en discussiedrang zou Woolf knettergek hebben gemaakt. Maar wat zeker is, is dat ze als auteur naast elkaar mogen staan. En dat Eva een grote roman is, die absoluut een plaats in onze dagelijkse canon verdient. Dat Van Bruggen die plek nog steeds niet krijgt, bewijst helaas dat al wat ze aanvoelde volkomen juist was. Eva is geen boek waarvan ik vind dat iedereen het moet lezen. Het is een boek waarvan ik vind dat niemand het zich mag ontzeggen.

Querido, Amsterdam, 2020
ISBN 9789021424231
200p.

De tekst zoals hij is verschenen kan je hier nalezen.