het einde van mary Beard #DSLetteren

23/08/2019, DSLetteren —  “Ik denk vaak aan de dood, ja. Wellicht omdat hij me angst aanjaagt (of omdat ik nog steeds een beetje boos ben dat hij onvermijdelijk is en er niet aan te ontsnappen valt). Mijn gevoelens hierover zijn, vrees ik, nogal egoïstisch… het is niet het grote niets dat me angst aanjaagt (noch de gedachte aan een akelig en onaangenaam hiernamaals), maar vooral de frustratie over al wat er nog na mijn dood zal gebeuren en ik dus niet meer zal weten of meemaken. Ik ben vooral bezorgd om alles wat ik zal moeten missen.”

“Ik zou dan ook maar al te graag geloven in een of ander paradijs na de dood, van waaruit we, in een of andere zalige toestand, het leven op aarde zouden kunnen gadeslaan. Maar helaas, ik ben bang dat ik mezelf er niet toe kan brengen dat te geloven, hoe hard ik het ook probeer!”

“Wanneer het tot mij is doorgedrongen dat het leven eindig is, weet ik niet meer; ik vermoed dat ik me er al op zeer jonge leeftijd van bewust was, in elk geval intellectueel. Maar zo lang we jong zijn, zien we onze sterfelijkheid niet echt onder ogen, maar doen we alsof het iets van voorbijgaande aard is. Iets dat ons niet echt aanbelangt. Naarmate je ouder wordt, valt die illusie steeds moeilijker vol te houden. Ik herinner me dat een oudere collega (nu dood!) tegen me zei dat je, zolang je nog geen zestig bent, als je ziek wordt altijd denkt dat je wel weer beter zal worden (je kan pech hebben, natuurlijk, maar normaalgezien klopt dat wel). Eenmaal de zestig voorbij verandert dat; dan ben je je er, elke keer dat je ziek wordt, altijd pijnlijk van bewust dat dit weleens de ziekte zou kunnen zijn waaraan je sterft. Dat vat het wel samen, denk ik.”

“Wat er op mijn graf moet staan? Geen idee. Iets grappigs! Maar dat kan ik nu niet voor je bedenken. Om eerlijk te zijn kan ik nu helemaal niet meer verder over de dood nadenken: ik heb er geen tijd voor!”

“Ik denk niet dat het besef van mijn eigen sterfelijkheid mijn schrijven echt beïnvloedt, al zou dat misschien wel moeten. Alle mensen waarover ik schrijf zijn dood, en soms vraag ik me wel af of ze op een of andere manier (maar hoe dan?) nog ergens aanwezig zijn. Maar dat zijn heel vluchtige gedachten. En natuurlijk vraag ik me bij momenten ook wel af of mijn boeken me zullen overleven. Ik vermoed dat ik denk van wel, aangezien ik recent een agent heb aangenomen om zich bezig te houden met hun auteursrechten en de daarbij horende inkomsten na mijn dood. Al moet ik bekennen dat het een beetje overmoedig voelde om dat te doen!”

“Onsterfelijkheid vind ik een mooie gedachte: ik zou met alle plezier voor eeuwig blijven leven (dat denk ik toch), maar alleen als ik daar de eeuwige jeugd bij zou krijgen! Ik vermoed dat je de Griekse mythe van Tithonos kent? Hij smeekte de goden om onsterfelijkheid, en kreeg die ook… maar hij was vergeten er de eeuwige jeugd bij te vragen, en dus werd hij alsmaar ouder en ouder…”

“Of mijn studie van de klassieken mijn relatie met de dood veranderd heeft, weet ik niet. Wellicht wel – aangezien ik meteen aan Tithonos moest denken. Verder bewonder ik de heidense Grieken en Romeinen vooral omdat ze niet zo hopeloos optimistisch waren over het leven na de dood als sommigen onder ons dat dezer dagen zijn. De Romeinse dichter Lucretius heeft in zijn ‘Over de natuur der dingen’ prachtige regels geschreven over het niet vrezen van de dood (zonder te hopen op een paradijs); lees dat er maar eens op na.”

“Over mijn eigen dood denk ik liever niet te concreet na, dat vind ik een nogal ondraaglijke gedachte. Als ik dan toch moet beslissen hoe ik zal sterven, dan liefst ‘snel’ – denk ik. Ik vind de manier waarop de moderne geneeskunde probeert te vermijden dat we (hopelijk) snel sterven aan een hartinfarct (al zijn die natuurlijk ook niet altijd snel en pijnloos, dat weet ik ook wel) nogal vreemd… Het lijkt soms wel alsof de wetenschap ons hardnekkig in leven probeert te houden zodat we een trage pijnlijke dood kunnen sterven.”

“Wat er op mijn graf moet staan? Geen idee. Iets grappigs! Maar dat kan ik nu niet voor je bedenken. Om eerlijk te zijn kan ik nu helemaal niet meer verder over de dood nadenken: ik heb er geen tijd voor!”

Het stuk zoals het is verschenen, kan je hier nalezen.