In de ban van Iran

13/05/2015, DSMagazine.

‘Welcome to my country!’

Het is een mooie, warme avond, en dus is het druk in het park rond Artist House. De terrassen zitten vol, kinderen rennen in het rond, op de paadjes flaneren koppeltjes. Op het trapje voor de ingang van het museum zitten jonge kunststudenten te kletsen. Tot een jongen met halflang haar zich losmaakt uit het groepje, opstaat en zomaar, uit het niets, een gedicht van Hafez begint te declameren. Want dit is niet Parijs, maar Teheran.

Ik ga er geen geheim van maken. Ik hou van Iran. Zeven jaar geleden ben ik mijn hart verloren aan het land, en sindsdien kom ik er graag terug. Om elke keer weer verbaasd vast te stellen hoezeer het land veranderd is. Dat er hier nu overal muziek weerklinkt bijvoorbeeld, vaak zelfs Amerikaanse. Dat de chadors korter zijn geworden, nauwer aansluitend ook, en de hoofddoeken nog lager op de achterhoofden hangen. En iedereen hier alle Amerikaanse NBO-reeksen heeft gezien. Er is veel veranderd, sinds Ahmadinejad geen president meer is. En toch ook weinig. ‘Iran is een snelkookpan,’ vat een van de meisjes op de trap de stand van zaken samen. ‘Sinds de Groene Revolutie hebben de ayatollahs begrepen dat ze af en toe het ventiel moeten openzetten, zodat de druk niet te hoog oploopt. Maar die vrijheid is maar schijn; straks, als het zomer wordt, zal er wel weer opgetreden worden tegen die korte jasjes. En wordt de censuur weer strakker. Maar de regering heeft eigenlijk liever dat we stiekem op Facebook zitten en tv kijken, desnoods met een illegale satellietantenne, dan dat we over politiek praten. En weer de straat op gaan.’ Dus blijft het zoeken naar een evenwicht, aan beide zijden, tussen wat nog net kan en mag, en wat echt niet. Alcohol is verboden, maar op elk feestje is er drank. De seksen zijn strikt gescheiden, maar jongens en meisjes lopen hand in hand. En hier en daar zie je zelfs vrouwen roken op straat. Iran heeft iets van een uniformschool: iedereen kent de regels, de kunst bestaat erin er de kantjes af te lopen. Misschien voelen Belgen zich hier daarom zo thuis.

HEKSENKETEL

Maar wat me vooral opvalt, is hoeveel toeristen er in het land zijn. Vroeger kwam je hier bijna alleen overlandreizigers tegen, omdat het nu eenmaal op de route lag. Dat is nu wel anders. Want nu landen als Syrië, Egypte en Libanon niet meer de veiligste bestemmingen zijn, moesten veel cultuurreisbureaus op zoek naar nieuwe aanbiedingen. Plots was Iran het meest stabiele land in de regio. En cultuur, dat hebben ze hier te over. Dat je hier bij wet verplicht bent een hoofddoek te dragen schrikt nog wel wat mensen af, maar nu een wijd hemd ook als chador geldt, is de drempel al veel minder hoog. Ook de hotels hebben zich aangepast; zeven jaar geleden was het nog zoeken, nu vind je in elke stad prachtige traditionele huizen die zijn omgevormd tot guesthouse. In Teheran is couchsurfing de trend van het moment; meteen ook de ideale manier om wat Iraniërs te leren kennen, wat het reizen altijd aangenamer maakt. En we kunnen nu zelfs een auto huren. Iets wat ik de faint-hearted onder ons niet zou aanraden, want het verkeer is nog steeds een heksenketel.

Via de rozenstad Kashan rijden we richting Istanbul, waar we afgesproken hebben met kennissen – Iraniërs zijn niet alleen extreem gastvrij, maar ook ontzettend hartelijk. Mensen die je hier leert kennen, blijven vrienden. Onderweg maken we nog een tussenstop in Abyaneh, een traditioneel lemen dorp waar vooral Iraanse toeristen komen: Bokrijk in de bergen, maar dan mooier. Daardoor komen we helaas in volle avondspits aan in Isfahan, iets wat ik niemand toewens. Alles is één groot gewemel en getoeter, verkeersregels zijn zuiver indicatief, op drie rijvakken rijden vijf auto’s naast elkaar en elke seconde raken bestuurders elkaar op een haar na. Maar botsen doen ze zelden. Eten doen we bij Shahrzhad, een van de betere restaurants van de stad; zelfs om tien uur ’s avonds staat hier een lange wachtrij. Rijst met granaatappel, yoghurt en een spiesje erbij: Welcome to Iran. Isfahan is ook de ideale stad voor een avondwandeling, of die je nu naar de bruggen over de rivier leidt (die nu, tot onze ontzetting, droog blijkt te staan) of naar het indrukwekkende Iman Khomeini-plein. Daar is intussen het avondgebed begonnen; de Iraniërs naast ons in het koffiehuis ergeren zich zichtbaar aan de preek die door luidsprekers galmt. ‘Let daar alsjeblieft niet op. We zijn echt niet allemaal fanatici.’ Veel mensen zitten erg verveeld met het imago dat het land in het Westen heeft; leuk neveneffect is dat ze dat persoonlijk proberen te compenseren door elke buitenlander uitgebreid in de watten te leggen. Zelfs in religieuze kringen, want de avond erna worden we in het bijhuis van een moskee, zeg maar de plaatselijke parochiezaal, op een gratis maaltijd getrakteerd, waarna een paar jongens ons een prachtig stuk van oud-Isfahan tonen.

THELMA & LOUISE

Een bezoek aan Shiraz slaan we deze keer over; hoe mooi de sites van Persepolis en de necropolis van Naqsh-e Rustam ook zijn, de woestijn lonkt. Aan de rand van het eindeloze zand ligt Yazd, een stad als een doolhof waar minaretten en azuurblauwe koepels hoog boven de smalle steegjes uitsteken. Maar nog opvallender zijn de badghirs, die de skyline van de stad bepalen: die windtorens zijn eigenlijk een oud airco-systeem, dat ervoor zorgt ervoor dat het binnen altijd heerlijk fris blijft, ook al is het buiten intussen vlotjes 35 graden. Ook Yazd is een stad om in te slenteren, van ijssalon naar sapjesbar – een van de aangenaamste gevolgen van het alcoholverbod is dat ze hier heerlijke verse fruitsappen persen. We pikken ook nog een zurchaneh-training mee: een oude vorm van bodybuilding waarbij mannen met enorme kegels zwaaien, terwijl er intussen getrommeld en gezongen wordt. Dat ze dat bij voorkeur om halfzes ’s ochtends doen, nemen we er dan maar bij.

De woestijn zelf is eindeloos; ze heet niet voor niets Dasht-e Kavir, of Grote Zoutwoestijn. Urenlang wisselt het ene spectaculaire landschap het andere af, rode rotsen wijken voor gele vlaktes en glooiende duinen. Boven het asfalt trilt de lucht van de hitte: met onze zonnebrillen hoog op onze hoofddoeken rijden we met open ruitjes in ware Thelma & Louisestijl honderden kilometers rechtdoor. Tot aan de oase van Garmeh. Ook hier zijn we eerder geweest, en Maziar, die hier een populair guesthouse openhoudt in een oud huis vlakbij de dadelplantage, is onze passage in 2007 niet vergeten. Meisjes op motoren zie je hier niet zo vaak. We worden als vrienden ontvangen, want bovendien is hij jarig. Later die nacht speelt hij een klein concertje, samen met een vriend; de muziek stijgt op tussen de palmbomen, aan de hemel schitteren de sterren. Soms is Iran ook gewoon een sprookje. En toch weer niet, want als  we op het dak een sigaret zitten te roken, komt een van de staatsgidsen die hier met een stel Fransen is ons even haarfijn zijn visie op de politieke situatie uitleggen, terwijl hij de hele tijd nerveus om zich heen kijkt om zeker te zijn dat niemand hem hoort. Zodra er nog mensen naar boven komen, zwijgt hij. Of ons gevoel klopt, dat er hier steeds meer toeristen komen, vraag ik hem, om het gesprek weer op een veiliger onderwerp te brengen. ‘Absoluut. Sinds Ruhani aan de macht is, is het toerisme met 35% gestegen.’

VAN PAARDEN EN VROUWEN

‘Stop! Passport!’ De politie is nog niet helemaal mee met het concept huurauto: twee Westerse vrouwen zonder domicilie in Iran die met een auto met een lokale nummerplaat rijden, dat moet wel verdacht zijn. Nu bevinden we ons wel in een uithoek van het land waar zelden toeristen komen – we zijn intussen op weg naar Golestan, een vergeten provincie aan de Turkmeense grens -, zoveel gedoe hadden we toch niet verwacht. Twee uur houden ze ons bezig. Om dan, met veel excuses voor het ongemak, onze paspoorten terug te geven en ons een goede reis te wensen. Ook dat is Iran.

De vriendin die we in deze uithoek komen bezoeken, is helaas een paar jaar geleden overleden: de Amerikaanse paardenkweekster Louise Firouz, die zowat haar hele leven in Iran doorbracht, ontving ons in 2007 met open armen op haar ranch. Nu ligt ze er begraven, en we kunnen er niet langsrijden zonder haar en de jongens die nog op het domein wonen een bezoek te brengen. Toen we hier vorige keer kwamen, vroegen we in elk dorp de weg naar het huis van ‘de Amerikaanse met de paarden’; nu werkt het andersom. Als we in de bank van Gobad-e Kavus geld staan te wisselen, komt een man naar ons toe, die meteen vraagt of we familie van haar zijn – hier komen nauwelijks andere buitenlanders. Als blijkt dat we Louise gekend hebben, en we wat foto’s bovenhalen, raakt hij helemaal geëmotioneerd: met de tranen in zijn ogen opent hij zijn handen richting hemel. ‘Such a loss.’ Om ons vervolgens uit te nodigen voor de paardenrennen later die middag, en voor een diner bij hem thuis nadien. Dat gebeurt in Iran trouwens wel vaker, dat mensen je op straat of op café aanspreken, en je vervolgens aan hun familie willen voorstellen of logement aanbieden; vaak leiden die ontmoetingen tot heerlijk lange avonden en bijzonder interessante gesprekken.  Vrienden maken is hier, ondanks het taalprobleem, verrukkelijk eenvoudig.

Vlakbij de Turkmeense grens ligt het mausoleum van Khaled Nabi; vroeger kwam hier echt niemand, nu hebben de Iraniërs deze ‘picknickplek met het mooiste uitzicht ter wereld’ duidelijk ontdekt. Bij het schrijn zelf is het druk; families roosteren bergen shaslik op de grote barbecues. Ook hier worden we uitgenodigd om mee te eten, binnen, bij de mannen; nochtans gelden hier de Turkmeense tradities gelden en eten hun eigen vrouwen apart. Wat dat betreft is Golestan anders dan de rest van het land, waar meer meisjes dan jongens aan de universiteiten studeren, en de meeste vrouwen gewoon werken en autorijden. Het heeft minder met religie te maken dan met traditie, maar het blijft een vreemd gevoel, die dubbele status van man-vrouw die je zelfs hier als Westerse vrouw krijgt toegemeten. Bediend worden door vrouwen die niet mee-eten maar zich stilletjes terugtrekken, ik blijf dat uit emancipatorisch oogpunt toch altijd wat ongemakkelijk vinden.

Twee weken zijn veel te kort voor een land als dit, waar de afstanden enorm zijn, en elk gesprek uitloopt tot een middag theedrinken, eten, praten. Op de oude begraafplaats bij Khaled Nabi, met zijn vreemde fallische grafstenen, nemen we alweer afscheid van het land. Vanavond moeten we in Teheran staan, maar nu is er, heel even, alleen dit landschap: zover we kunnen kijken strekt de zee van heuvelruggen zich uit. Ik blijf zoeken, maar ik heb de afgelopen jaren op geen enkele reis iets mooiers gezien.

IRAN PRAKTISCH

Reizen in Iran is niet zo moeilijk; alleen de grensgebieden met Irak en Pakistan zijn te mijden. Vergeet wel niet dat een hoofddoek verplicht is, net als een ‘chador’ in de ruime zin van het woord; een jurkje of lange rok over een broek volstaan ook. Voor de heren: geen shorts en korte mouwen. Reken ruim drie weken en 50€ voor je visumaanvraag, en denk erom eerst een uitnodiging aan te vragen; dat kan via de meeste Iraanse reisbureaus. Het leidingwater is drinkbaar en ook slaatjes eten kan dus zonder probleem.

Pegasus Airlines vliegt vanuit Charleroi heel betaalbaar naar Teheran; wij betaalden zo’n 350€.
Een auto huren kan voor zo’n 35€/dag, zowel op de luchthaven als in Isfahan. Wie geen ervaring heeft met rijden in niet-Europese landen, neemt beter een spotgoedkope binnenlandse vlucht, of de trein of bus. Het openbaar vervoer is betrouwbaar en niet duur.

Mooi en goed logement is vrij makkelijk te vinden. Aanraders zijn hotel Kohan in Yazd http://kohanhotel.ir/en/ en het prachtige Ateshooni guesthouse in Garmeh http://www.ateshooni.com/ Als Maziar per toeval een woestijntrip plant tijdens je verblijf: doen!

Foto’s: © Trui Hanoulle & Gaea Schoeters

Het artikel zoals het verschenen is kan je hier nalezen.