Jen Hadfield schrijft John Glenday #Briefgeheim #DSLetteren

2015, DSLetteren –

23 oktober 2015, Shetland

Dag John,

Thuis zijn is zo’n heerlijke vakantie – zelfs al was het maar een weekje voor ik er weer vandoor moest!

Op weg naar de luchthaven kwam ik voorbij Burra Motors. Stephen, die net een blauwe pick-up aan het keren was, stopte net lang genoeg om zijn duim naar me op te steken. Stephen staat nooit twee minuten na elkaar stil. Maar hij heeft wel een heel elegante manier om je een rekening te overhandigen. ‘Gaat dat lukken, denk je, nu?’ Aan de andere kant van de Burra Brig, roadkill … de zeeotter, een mannetje, was in de bloei van z’n leven, zijn staart lang en pluizig als die van een kat. Daarna verder, langs de Scord-groeve. Tien jaar lang hebben ze grijze kamer na grijze kamer geopend in de flank van die heuvel, tot, plots, vandaag, de heuvel er niet meer was. We eten zelfs de rotsen op! Tien minuten later zat ik in de stad met koffie The Skylark te lezen – ‘one square of turf to floor/ my cage, one daisy opening,/one little sun against the wind.’

Op de lijst van winnaars van de T.S. Eliot Prize ontbreekt echt jouw The Golden Mean, dansend tussen dag en duisternis. Een van de afgelopen dagen wurmde zich een krijtstreep van gloeiend goud tussen de nachtelijke zee en de nakende nacht. Een goed moment voor een opruimactie, ook. Gisteren wiedde ik mijn bibliotheek; minstens de helft van de boeken vloog eruit. Ik denk dat ik een beetje in een val getrapt was… en poëzie teveel mijn werk had laten worden. Vandaar dit gewelddadige experiment. Meteen voelde ik weer een gretig verlangen naar gedichten. En op de bevrijde boekenplanken, de ademende bladeren… Ik kan het je aanbevelen!

Wat Algonquin betreft: krijg jij ook de blues bij zonsondergang? Want iedereen jaagt zichzelf graag schrik aan met een ingebeeld spookbeeld van het winterdonker in Shetland, maar ik voel de angst en lusteloosheid van dat duistere uur het ergst in de stad, in de buitenwijken, tussen de groene fabrieken van het platteland, precies zoals in Each dusk is the final dusk. Jung beschreef ooit een stam waarbij hij verbleef… ik weet niet meer of het tijdens zijn reizen in Afrika of Zuid-Amerika was… die elke ochtend de zon opbaden. Omdat ze vreesden dat die zonder hun hulp misschien helemaal niet zou opkomen. ‘Als de grote nacht komt, neemt alles een toon van diepe neerslachtigheid aan, en elke ziel wordt overvallen door een onuitspreekbaar verlangen naar licht.’ Misschien bestaat er een remedie tegen die ik kan leren van jouw zeeduiker, wanneer hij ‘calls out the word for darkness twice, then turns into the silence and its song.’

Het is hier nu volkomen hairst*: migratietijd. De weg duizelde van het gemurmel. De horizon hing scheef, met daarboven wadden en zoutpannen, één wazige schittering, allemaal door de zon, brimmastyoch** en het zwerk. Foula*** dreef in donkerblauwe nevel, zoals jouw Abaton. (*oogsttijd **opspattend zeeschuim ***klein eiland in de Shetland-archipel)

Als jullie twee naar het noorden komen, wil ik een foto maken van jou, wandelend in dat soort licht; een tweelingsfoto van degene die onder de citadel in Arbil genomen is. Een hoekige, in tweed gehulde vluchteling, verdwijnend in de soek! Ik wilde die naar Erika sturen, maar kan me niet herinneren of ik het ooit deed. Jij bent zo goed in het subtiel ontwijken van afscheid nemen, van slaapwel en vaarwel. Ik wou dat ik dat van je kon leren. Als ik zeg dat je gedichten ook altijd op het randje van het ontglippen balanceren, dan bedoel ik dat ik ze niet dieper zou kunnen bewonderen.

Zoals ze hier zeggen, welgekomen.
Jen

Jen Hadfield, die zelf op de Shetland-eilanden woont, schreef haar Schotse collega-dichter John Glenday naar aanleiding van zijn recent verschenen bundel The Golden Mean, die ze net gelezen had.

That few people write an English as fair and cunning as Jen Hadfield’s. En dat er diep in mij nog steeds een bevlogen vertaler woont, zelfs van poëzie. Dat voelde ik al toen ik haar operalibretto van ‪#‎PrivateView‬ vertaalde, en nu weer, terwijl ik bezig ben met de brief die ze voor DSL aan ‪#‎JohnGlenday‬ schreef. ‪#‎virtuozespeelvogel‬

Het stuk zoals het verschenen is kan je hier nalezen.
De originele Engelse tekst kan je hieronder nalezen

23rd October 2015
Shetland

Hello John,

Home is such a wonderful holiday – even if it was only a week before I was heading off again!

I passed Burra Motors on the way out to the airport. Steven stopped reversing a blue pickup long enough to give me the thumbs-up. Stephen never stands still for two minutes put together. But he does present a bill with great delicacy. “Now, can you manage it…?’ On the other side of the Burra Brig, roadkill … the dog otter was in its prime, its tail long and plush as a cat’s. Then, up the Scord. For ten years, they’ve opened up room after grey room in the side of that hill, until, suddenly, today, the hill was no longer there. We even eat up the rock! Ten minutes later I was in town with a coffee, and reading ‘The Skylark’ – ‘one square of turf to floor/ my cage, one daisy opening,/one little sun against the wind.’

Well, the Eliot list really lacks The Golden Mean, dancing between the day and the dark. The other day there was a pinstripe of scorching gold between the night sea and the pressing night. Good time for a clear-out, too. Yesterday I gardened my library, pulling out at least half the books. I think I fell into a bit of a trap … let poetry become too much my job. So, this violent experiment. I felt more eager for poems immediately. And on the liberated shelves, the breathing leaves…I can recommend it!

About ‘Algonquin’: do you get the blues at sunset, too? For all folk like to give themselves a fright, imagining Shetland’s winter darkness, I feel that hour’s anxiety and listlessness worst in the city, in the suburbs, amongst the countryside’s green factories, exactly as if ‘Each dusk is the final dusk.’ Jung described a tribe he stayed with…I can’t remember if that was his journeys in Africa or South America…praying up the sun each morning. They feared that without their help, it might not rise at all. ‘When the great night comes, everything takes on a note of deep dejection, and every soul is seized by an inexpressible longing for light.’ Maybe there’s a remedy I can learn from your loon, when it ‘calls out the word for darkness twice, then turns into the silence and its song.’

It’s properly hairst here now: migration time. The route was dizzy with murmurations. The horizon was agley, and above were mudflats and saltpans of a hazy brightness, all of sunlight, brimmastyoch, and cloud. Foula floated in a dark blue haze, like your Abaton.

When you two come north, I want to take a photograph of you walking into such light, a twin to the one taken below the citadel in Erbil. An angular, tweed fugitive, disappearing into the souk! I meant to send it to Erika, can’t remember if I ever did. How delicately you avoid goodnights and goodbyes. I wish I could learn the trick. If I say your poems are always on the brink of slipping away too, I mean I couldn’t admire them more.

As they say here, come you.

Jen