Mayakovski #DEM

juli 2017 – Deus Ex Machina – Forbidden Books – Gaea Schoeters doet iets prachtig en ingenieus met de ‘futuristische sovjetdichter’ Majakovski en de verraderlijke huidige kapitalistische kunstenaarsstrop.

 

On Wednesday, April 14, 2017 1:02 AM, Vladimir Majakovski <V.V.Majakovski@novodevitsji.ru> wrote:

Ik had ze niet mogen schrijven, lieve Lilja.
Die gedichten.
Die vette, slappe propagandapap
Die uit mijn hersens vloeide
Als bloedklonters uit een dichtgeslibde ader.
Ik had ze niet mogen schrijven.

Niet omwille van het communisme zelf –
Dat heeft geen diepere wonden geslagen
dan de waanzin die ervoor of erna kwam
De mens berooft zich op talloze manieren
Van zijn eigen geluk
In zelfdestructie
Zijn we ware virtuozen

Maar voor de stem
Mijn stem

Had ik ze niet mogen schrijven
Daar ben ik ze verloren
In die lijnen zijn ze verdwenen

Mijn stem en ikzelf

 

(Op het moment dat het gebeurt, zien we het nooit. Ik geloofde wat ik schreef en ik schreef wat ik geloofde. Net zoals ik geloofde dat wat ik schreef nodig was, en goed, ja, misschien zelfs beter dan wat ik daarvoor geschreven had, beter zelfs dan wat ik voor jou geschreven had. Omdat het nodig was begrijpelijk te zijn en begrepen te worden, ook al moest ik de dichter in mij daarvoor een arm uitdraaien, omdat ik alleen als romp zulke geamputeerde poëzie kon schrijven. Maar ik draaide mij met plezier beide armen uit, omdat ik geloofde dat de revolutie de kunst vrij zou maken. Dat ze mij vrij zou maken. Beter een vrije romp dan een gekluisterd lichaam. De geest vliegt toch. Pas later besefte ik dat dat een leugen was, dat ook de revolutie een dwangbuis was, gewoon uit andere stof gesneden, maar niet minder strak of verstikkend dan de vorige. Toen ik besefte dat de rode vlaggen voor mijn ogen niets anders dan een blinddoek waren, waardoor ik mijn horizon uit het oog was verloren, was het al te laat. Want ze waren al geschreven, de gedichten, en wat geschreven is, laat zich niet meer uitwissen. Nooit meer. Ik kon schrijven wat ik wou, ook al kon ik natuurlijk helemaal niet schrijven wat ik wou, maar zelfs als ik had kunnen schrijven wat ik wou, dan nog had ik ze niet kunnen wegschrijven. Zelfs in een zee van inkt zouden de letters niet oplossen. Geen golfslag van woorden kon nog wegwassen wat ik nooit had moeten schrijven. Onder alles schemerden ze door, de kreupele zinnen, rijmloos, rimpelloos eenvoudig. Ik had ze niet moeten schrijven, maar op het moment dat het gebeurt zien we het nooit. De val is even eenvoudig als verraderlijk: wie voor het volk schrijft, verraadt het volk. Ik vraag me af wanneer ze het zullen zien, de schrijvers van nu, zij die nu schrijven en denken vrij te zijn van elke ideologie en elke stem, dat elke letter die ze neerpennen schatplichtig is aan het kapitalisme, aan het consumentisme, aan de markt. En dat ook zij niet vrij zijn. Meer nog, dat ze met wat ze schrijven hun eigen strop steeds strakker om hun nekken trekken, want dat ze schrijven om gelezen te worden en zich daarom lidmaat na lidmaat afhakken, tot er van de kunst alleen nog de slogans overblijven waarmee de populisten straks de wetten schrijven die hen buiten de wet stellen. Niet zoals vroeger, toen de keuze zich beperkte tot de kogel of de vlucht, nee, eerder een langzaam wurgen. Een trage hongerdood. Het kapitalisme houdt zich aan zijn eigen wetten om zijn kunstenaars te doden: het draait met zachte hand de geldkraan dicht. Omdat het volk dat wil. Datzelfde volk waarvoor zij schrijven, of toch denken te moeten schrijven, en dat ze boek na boek, met steeds eenvoudiger zinnen, het denken afleren, tot het gelooft wat men daarboven zegt: dat kunst overbodig is. Misdadig is. En tegen het volk. Ze zien het niet, de schrijvers, hun zonnebrillen vertroebelen hun blik, hun ogen zijn strak op hun scherm gericht, ze tikken door, tegen de tijd en worden langzaam blinder, met elk succes. Tot ze zelfs niet meer zien dat ze schrijven, niet om gehoord te worden, niet om gelezen te worden, maar om te verkopen. Dat ze niet anders kunnen, want dat precies die vrijheid waar ze in geloven hen die onvrijheid oplegt. Dat ze de makelaars van de literatuur geworden zijn en genadeloos genre na genre opbreken en vermarkten tot alles er hetzelfde uitziet, overal dezelfde leegte en hetzelfde niets. En dat ze niet zullen stoppen tot ze alle authenticiteit hebben uitgewist. Dat ze met elk leesteken, elke letter de literatuur verder doodschrijven, zonder het te beseffen. Niet zoals ik, kogelpunt na kogelpunt – een standrechtelijke executie van de kunst, maar in alle onschuld en in zoete kleuren – geen kaakslag, maar een kaalslag. Sluipend gif: de gentrificatie van de letteren. Soms vraag ik het me af, lieve Lilja, of ook zij tot inkeer zullen komen en beseffen dat ze, blind, verblind, niet door een hamer en een sikkel maar door een aangevreten appel, net zozeer zichzelf als kunstenaar hebben uitgewist als ik mezelf.)

 

Woord voor woord
heb ik grootgemaakt
wat mij heeft vermoord
(De staat en onze liefde)

Marina Tsvetajeva had gelijk
Ik had ze niet mogen schrijven
Twaalf jaar lang vermoordde
Gedicht na gedicht
De mens de dichter
Dolgedraaide stier
Partijdier
Zwetend van ijdelheid
De Ideoloog-Idioot
(de dommekloot)
Die vingerkootje na vingerkootje
Zijn eigen taal wegsneed

Ik dacht dat je het begreep
Dat schot door mijn hart
Dat je begreep dat de dichter
Terecht – moegetergd
De mens vermoordde
Liever stilte dan gebroken taal

 

Je had mij niet aan Stalin mogen verkopen, lieve Lilja. In je ijver me te redden heb je me een tweede keer vermoord. (En was het niet jouw liefde – of het gebrek daaraan – die eerder al de trekker overhaalde?) Het werd een dubbelmoord – je was altijd al een tomeloze vrouw, zonder gevoel voor mildheid of voor maat. Nog was het niet genoeg: decennia later stierf ik ten derden male. Onder het gruis van de gevallen standbeelden werd ook ik weer vermalen.

Van mij bleef over
Niets
Een dichter zonder woorden
(Een romp die bellen blaast
uit ’t open
onder het afgerukte hoofd
Slokdarm als mond
Alleen nog lege klanken

Oprispingen
Van een stuiptrekkend dier
Dat te laat heeft beseft dat
Wat hem in de struiken wachtte
Niet paren wilde
Maar hem slachten.)
’t Is wonderlijk dat één gedicht
Mij driemaal kon vermoorden

 

Ik had ze niet mogen schrijven, Lilja. Die gedichten. Dan waren alleen wij overgebleven. Wij en wat ik voor jou schreef. Maar nu heb je, in je even troosteloze als wanhopige poging mij te redden (of was het ijdelheid en wilde je niet dat de taal verloren ging waarin ik jou bezing? ’t Zou kunnen.) niet alleen jezelf maar ook ons en mij voor altijd uitgewist. Een inktvlek heeft ons beeld bedekt. De liefde? Een geschrapte zin. Een spelfout van een dichter die zich heeft vergist.

Treur niet, maar drink met mij. Op het leven, dat niet beter wordt, ook niet na de dood!

V.