Winterson’s Frankusstein: romanschrijven 2.0 #recensie

Knack, 09/09/2019 – Weinig verhalen zijn zo vaak geadapteerd als Mary Shelley’s Frankenstein. Schrijvers die er zich vandaag de dag aan willen wagen, moeten van goeden huize zijn om een invalshoek te vinden die nog iets wezenlijks toevoegt aan het ‘Monster-van’-assortiment. De ideale uitdaging dus voor Jeanette Winterson, een groot liefhebber van ‘cover’-versies, zoals ze haar hervertellingen van klassiekers graag noemt. Na eerder gestoei met Griekse mythes (Zwaarte) en klassieke liefdesverhalen (Het powerboek), trok ze in haar vorige roman (Het gat in de tijd) Shakespeares Wintersprookje de virtuele wereld van beursbeleggers en videogamedesigners binnen. Hedendaagser kan niet. Ook in Frankusstein schiet het verhaal heen en weer tussen verleden en toekomst, tussen harde wetenschap en dromerige romantiek.

1816. Percy Bysshe Shelley en Lord Byron brengen de zomer door aan het meer van Genève, in het gezelschap van hun beider vrouwen: Mary Shelley en haar stiefzus Claire Clairmont. Het regent. (Bladzijdenlang, misschien wel de meest virtuoze bladzijden van de roman.) Uit deze druilerigheid ontstaat een van de bekendste horrorverhalen ooit: Byron’s voorstel ter verstrooiing griezelverhalen te schrijven inspireert Mary Shelley tot het creëren van het monster van Frankenstein. Veel enger dan vampieren en zombies, dan doden en ondoden, is dat wat nooit heeft geleefd, maar dat wij tot leven hebben gewekt. Want ‘onze uitvindingen kunnen niet ongedaan worden gemaakt’.

Survival of the fittest zal plaatsmaken voor survival of the smartest. In het tijdperk der robots is de mensheid straks ‘vervallen adel’.

Het einde van de mensheid

Frankenstein is een tragedie, schrijft Winterson, ‘want in een tragedie komt kennis te laat’. Zodra de doos van Pandora is geopend, krijgen we het monster er niet meer opnieuw ingeduwd. Meer is er niet nodig voor het opzetten van een parallel tussen Shelley’s monster en de mogelijke impact van artificiële intelligentie (AI) op de toekomst van het menselijke ras. Want kan deze uitvinding niet even makkelijk aan onze controle ontsnappen en zich tegen ons keren? Zelfs ons einde betekenen? Vlotjes verlegt de actie zich naar een robotica-congres in Memphis, waar ongeruste activisten professor Victor Stein interpelleren na zijn TED-talk over AI. Grote kans van wel, is zijn weinig geruststellende antwoord. Want ‘kunstmatige intelligentie is niet sentimenteel — ze zoekt naar de best mogelijke oplossingen. Het menselijke ras is niet de best mogelijke oplossing.’ Net zoals de industriële revolutie zal ook de digitale revolutie een nieuwe wereldorde scheppen: survival of the fittest zal plaatsmaken voor survival of the smartest. In het tijdperk der robots is de mensheid straks ‘vervallen adel’.

‘WAT IS ER ZO SLIM AAN HET EINDE VAN DE MENSHEID?’ bloklettert een boze activiste. Stein pareert het scepticisme met iets wat in Wintersons wereld altijd sterker is dan wetenschap: kunst. En citeert Camus: ‘De dingen verkeerd benoemen is bijdragen tot het ongeluk van de wereld.’ Want wat is het einde van de mens? Wat is de mens werkelijk? Lichaam of gedachte?

Victor Stein is Frankenstein 2.0: waar de oude prof zijn monster samenstelde uit aan elkaar genaaide ledematen, vindt zijn hedendaagse avatar het lichaam overschat. Wie de condition humaine wil fiksen, moet de dood schrappen uit ons bestaan en dus moeten we van ons sterfelijke lichaam af. Cryonisme (het invriezen van doden om ze later weer te ontdooien) vindt Stein een hinderlijke tussenstap; wie wil in zijn tweede leven zijn oude lichaam terug? Zijn droom gaat veel verder: breinextractie is de toekomst. Terwijl Byron, de Shelley’s en Polidori in een ver verleden discussiëren over de aard van de ziel, wil Victor herseninhoud scannen, downloaden en uploadbaar maken. In een mens, een dier of een mineraal: in zijn ideale wereld kan de nieuwe mens vrij zijn eigen vorm kiezen. Of, met een van Wintersons betere aforismen: de mens is ‘inhoud in een veranderende context’. (Zulke zinnen zijn een nachtmerrie voor een vertaler: ‘content whose context can change’. Hier en daar schiet de vertaling dan ook wat te kort in het weergeven van Wintersons typische, strak-geritmeerde stijl, die bol staat van de taalspelletjes, referenties en (al dan niet gemuteerde) citaten uit haar eigen werk.)

500 a year and a dick of my own.’

Hybride

Deze toekomstfantasie vormt de basis voor Steins verliefdheid — of is het fascinatie? — op de jonge dokter Ry Shelley. En nee, Stein is geen homo — dat kan hij niet vaak genoeg benadrukken —, Ry (kort voor Mary, niet Ryan!) is transgender. Of zoals hen het zelf zegt: ‘Ik ben helemaal vrouw. Maar ik ben deels ook man. Ik heb het niet gedaan om mezelf van mezelf te verwijderen. Ik heb het gedaan om dichter bij mezelf te komen.’ Deze evolutionaire sprong voorbij het binaire is genoeg om Victor het hoofd op hol te brengen. ‘Je moet jezelf gewoon als een vroege voorloper (future-early) zien. Jij hebt je fysieke werkelijkheid in overeenstemming gebracht met het mentale beeld dat je van jezelf had. Zou het niet goed zijn als we dat allemaal konden?’

Maar niet iedereen ziet transgendrisme als een voorloper van het transhumanisme. Sexbot-verkoper Ron Lord heeft een meer basale kijk op de zaak. Zodra hij erachter is wat er wel en niet in Ry’s broek zit, is het voor hem een uitgemaakte zaak: wie geen fluit heeft, is geen vent. Goed voor een van de betere oneliners van Ry: ‘Is manhood dickhood?’ (‘Draait het bij mannen allemaal om hun pik?’). De kwestie geeft ook aanleiding tot een prachtige verbastering van Virginia Woolfs quote over wat vrouwen nodig hebben om te kunnen floreren: ‘500 per jaar en een eigen pik.’ (‘500 a year and a dick of my own.’)

Het genderambigue personage Ry doet denken aan het m/v/x-hoofdpersonage uit Het powerboek. Eigenlijk beantwoordt die ongedefinieerde verteller, van wie het geslacht nergens wordt genoemd en die zichzelf op internet talloze gedaanten toemeet (want in elk verhaal kunnen we ‘onszelf heruitvinden’) veel meer aan Steins fantasie van de lichaamloze mens; de fysieke transgender Ry voelt bijna als een achteruitgang — Moeten we alle fysieke details van zijn transitie kennen? Of mag het kastje, zoals Marnix Februari zo mooi zegt, soms ook gewoon dicht blijven? —, of als een plichtnummertje-uit-engagement voor het onder de aandacht brengen van de problemen van transgenders. Zeker de narratief totaal nutteloze verkrachtingsscène in een mannentoilet komt geforceerd over.

Gelukkig is er ook humor. Veel humor. Tussen alle filosofische bespiegelingen door zijn de seksistische grappen van Ron Lord, die zijn sekspoppen aanprijst met de virtuositeit van een tweedehandsautoverkoper, ronduit verfrissend. De slapstickscène waarin een van zijn poppen (‘opvouwbaar als een Brompton’) aanspringt in een sportzak in een vestiaire is behoorlijk hilarisch. Net als Claire, de undercover evangelische christen die de wereld wil redden van perversie, maar algauw Lords zakenpartner wordt en met hem een lijn poppen voor pedofiele pastoors opstart. Bots for Jesus: Winterson heeft lol.

Ry mag dan wel future-early zijn, hen staat erbij en kijkt ernaar; zelfs in het 19e-eeuwse verhaal nemen de vrouwen meer initiatief.

Gothic gegriezel

De toekomst daarentegen ziet er slecht uit. Zeker voor de vrouw. Hoewel Victor Stein zweert dat AI het einde zal betekenen van alle binaire tegenstellingen tussen mannen en vrouwen, nationalisme maar een tijdelijk euvel is en de grote utopische gelijkmaking nabij is, lijkt het erop dat ook onze AI-toekomst gerund zal worden door witte mannetjes: cerebrale, empathie-loze engerds als Stein of primitieve seksisten als Lord. Ry mag dan wel future-early zijn, hen staat erbij en kijkt ernaar; zelfs in het 19e-eeuwse verhaal nemen de vrouwen meer initiatief. Mary Shelley was dan ook de dochter van suffragette Mary Woolestonecraft en Byrons enige wettelijke dochter Ada Lovelace was het brein achter de eerste computer.

Winterson mixt deze dreigende dystopie met oldskool gothic gegriezel: de slotscène speelt zich af in een nucleaire bunker onder Manchester, waar Victor experimenten uitvoert op een terrarium vol levende handen en dierlijke breinen. Helaas eindigt de scène, en daarmee ook het boek, met een anticlimax; het secuur samengenaaide geheel van humor, horror en hersengymnastiek scheurt in de slotpagina’s finaal uit elkaar. Maar dat is geen drama, suggereert de eindzin, want elk einde is een nieuwe kans: ‘Zullen we opnieuw beginnen?’

 

Ga terug naar start

Bij een oeuvreschrijver als Winterson moet je elk nieuw boek ook bekijken in het verlengde van de rest van haar oeuvre. Al haar vaste thema’s passeren de revue: de gespletenheid/dubbelheid van personages, het gemis van een moederfiguur, de eeuwige tweestrijd tussen liefde en lust, het zoeken naar evenwicht tussen gebondenheid en vrijheid, grenzen en grenzeloosheid.

Ook de personages zijn vintage Winterson: de duistere wetenschapper Victor Stein roept echo’s op aan Abel Darkwater, de alchemist uit De tijdhoeder, terwijl Ry een romantische held is (of zou moeten zijn) zoals ruimtevaarder Billie Crusoe in De stenen goden, Henri in De passie of de naamloze ik-vertellers uit Op het lichaam geschreven en Het powerboek. Maar dan minder romantisch. Een en ander doet vermoeden dat Winterson haar geloof in de allesoverheersende liefde (al een paar romans geleden) is kwijtgeraakt: zelfs het hoopvolle Powerboek­-adagium ‘Liefde is sterker dan de dood’ wordt teruggeschroefd tot een nuchter ‘De liefde is sterk als de dood.’ (Niet voor niets opgehangen in een afdeling voor terminale patiënten.)

Hoewel haar oerthema’s blijven meeklinken, schuift de balans steeds meer op naar de buitenwereld: de liefdes/afkomst-verhalen die de motor van haar vroege romans vormden, worden steeds meer vehikels die gedachte-experimenten dragen. En dat voel je.

Alles is een Verhaal

Wat gelukkig wel overeind blijft, is haar heilige geloof in de kracht van het verhaal. Want wie verhalen vertelt, geeft vorm aan de wereld en aan zichzelf. Altijd weer opnieuw. Winterson thematiseerde dit al eerder (Het powerboek, Vuurtorenwachten), en ook nu vragen de 19e-eeuwse personages zich af of ze het verhaal vertellen of zijn. In dit soort literaire spiegelpaleizen, waarin werkelijkheid en fictie in elkaar overvloeien en de grens ertussen steeds irrelevanter wordt, is Winterson op haar sterkst.

Helaas is Frankusstein soms akelig concreet. De verwijzingen naar Trump, Bolsenaro en de Brexit zijn ongetwijfeld ingegeven door oprechte politieke urgentie, maar Winterson schittert meer als ze mag spelen met grote menselijke emoties. Hoewel haar oerthema’s blijven meeklinken, schuift de balans steeds meer op naar de buitenwereld: de liefdes/afkomst-verhalen die de motor van haar vroege romans vormden, worden steeds meer vehikels die gedachte-experimenten dragen. En dat voel je.

  Winterson is zelf altijd future-early geweest, een auteur die zowel thematisch als stilistisch vooruitloopt op haar tijd. 

Hybride bis

Maar in Frankusstein is nog iets anders aan de hand. Winterson hanteert zoals altijd de typische, non-lineaire vertelstijl die haar werk zo uniek maakt: ze grijpt terug naar de canon en bouwt via intertekstualiteit en referenties haar verhaal op. Vaak vergen haar gedachtesprongen flink wat intellectuele lenigheid en conditie, maar ze zijn wel ‘natuurlijk’: onze menselijke geest, die gevormd is door onze culturele geschiedenis, volgt haar associaties ­— althans, zolang het gemeenschappelijke referentiekader voldoende aanwezig is.

Maar in haar latere werk, en zeker in dit boek, wordt dat moeilijker. Een hypothese: ik vermoed dat Winterson, nu haar boeken minder voortkomen uit een emotionele urgentie, maar meer uit een intellectuele vraagstelling, meer researcht via internet. En dus niet langer steunt op haar eigen geïntegreerde canon, maar op de algoritmes van zoekmachines, waardoor de serendipiteit van Google het schrijfproces beïnvloedt. Dat maakt haar associaties minder voorspelbaar voor onze menselijke hersenen, waardoor haar romans abstracter en kouder aanvoelen.

Met als gevolg dat Frankusstein zelf een hybride is, een tussenstadium in haar/onze (?) literaire evolutie dat voor onze/mijn vooralsnog analoge menselijke geest moeilijk te volgen is. Misschien hebben digital natives er minder last mee, of zal onze manier van lezen mee-evolueren, maar op dit moment maakt een hybride roman als deze vooral de schuurvlakken tussen ons (romantische?) verleden en een (minder menselijke?) toekomst voelbaar. Net deze ‘tekortkoming’ maakt van Frankusstein een interessante roman; het is precies in het scheuren van de naden dat hij de geest van onze tijd het beste vat.

Winterson is zelf altijd future-early geweest, een auteur die zowel thematisch als stilistisch vooruitloopt op haar tijd. Maar een beetje meer hart, die ‘oerkracht op koolstofbasis in een siliconenwereld’, had van Frankusstein een beter boek gemaakt.

Jeannette Winterson: Frankusstein, Atlas Contact, 2019, 256 p.

Het stuk zoals het is verschenen, kan je hier nalezen.
Een XL-versie volgt later op de site van De Reactor.