meer van hetzelfde #vraagstuk @dsweekblad

DSWeekblad, 13/05/2023 — Pianiste Maria João Pires maakt elke dag dezelfde wandeling; daardoor kan ze ‘dieper’ kijken en de kleine veranderingen in de natuur zien. Zo benadert ze ook muziek: ‘Door telkens dezelfde stukken te spelen, kan je eindeloos blijven leren.’ Het is een levenshouding die haaks staat op de dictatuur van het nieuwe waarin we leven. Alles moet anders, elke dag weer: nieuwe gezichten, nieuwe trends, nieuwe meningen. Want de consu-mens is altijd bored: verveling wordt hem aangeleerd om de productieketen te doen draaien.

Nieuw is die emotie niet: ze zit ons in de genen. Blaise Pascal wist het al in de 17e eeuw: ‘Al het ongeluk van mensen komt voort uit één ding: ze kunnen niet rustig stil blijven zitten in een kamer.’ Zodra de mens niets omhanden heeft, realiseert hij zich de zinloosheid van zijn bestaan en wordt onrustig. (Zozeer zelfs dat mensen pijn prefereren boven verveling.) Dus zorgt hij dat hij iets te doen heeft — in het geval van Pascal zelf het uitvinden van de integraalleer, de waarschijnlijkheidsleer, de wet van Pascal en het openbaar vervoer. Of, met Nietzsche: werken. Meer dan nodig. (En spelen: bezig zijn met geen ander doel dan bezig zijn.) Maar wie zichzelf alle verveling ontzegt, doet zichzelf tekort. Want de essentie van de mens, zijn creativiteit, bloeit net op uit verveling: “Voor alle denkers en gevoelige geesten is het rusteloze van verveling de kalme wind die aan een welvarende reis voorafgaat.”

Pires kreeg haar levensles mee van haar boeddhistische opa bij wie ze opgroeide. Niet toevallig, want de boeddhisten kijken heel anders naar verveling: als iets saai lijkt, moeten we er net méér aandacht aan besteden, tot we er iets in ontdekken dat ons boeit en wat saai was interessant wordt. Kortom: niet je bezigheid veranderen, maar wel het gevoel dat je erbij hebt. (Voor wie dat zweverig vindt klinken: uit studies blijkt dat studenten die afgeleid zijn, bijvoorbeeld door achtergrondmuziek, dingen vaker als saai ervaren dan studenten die gefocust zijn.)

Helaas doen wij veelal het omgekeerde en proberen we de wereld continu te ont-saaien door steeds meer prikkels toe te voegen. Je vervelen is dezer dagen bijna onmogelijk: elk dood moment moet opgevuld. En ons prikkelverslaafde brein heeft niet langer genoeg aan één stimulans: zelfs terwijl we iets doen, doen we iets anders. Appen tijdens de film, surfen, scrollen en mailen in de wachtrij aan de kassa.

Wie denkt zo meer gedaan te krijgen, vergist zich: dit voortdurende multitasken belast het brein onnodig en leert het af het relevante van het onbeduidende te onderscheiden. Eigenlijk zijn we de hele tijd afgeleid, en wat meer is: we raken verslaafd aan dat gevoel. Waardoor we er ook op momenten dat we moeten focussen, bijvoorbeeld tijdens het werk, niet meer in slagen. Deep focus vraagt dat het brein leegte kent, ook tussen het werk door: afleidingsverslaving kan je niet zomaar afzetten. Wie doorlopend zeven dingen tegelijk doet, kan niet opeens de concentratie opbrengen om een roman te schrijven, net zoals een topsporter die ongezond leeft geen topprestaties kan neerzetten.

En omdat focussen steeds moeilijker lukt, ervaren we dingen die focus vragen steeds meer als saai. “Opleuken!” roept ons versuikerde brein. Of het nu het onderwijs betreft, waar alles in spelvorm moet en nooit meer moeilijk mag zijn, of de kunst, waar films steeds sneller moeten vertellen en opera met pop gemixt moet om een breder publiek te prikkelen — de mens moet zich niet inspannen, we passen het product wel aan. Met als gevolg dat alles, hoe tegenstrijdig dat ook lijkt, ons steeds sneller gaat vervelen.

Precies om aan die vicieuze cirkel te ontsnappen wandelt Pires altijd hetzelfde rondje. En ze is niet de enige kunstenaar die meer vindt in minder. “Mocht de hemel mij tien extra jaren geven! Dan was ik een echte schilder geworden,” zei de Japanse schilder Hokusai op zijn sterfbed. Hij tekende al sinds zijn zesde, vond niks wat hij voor zijn zeventigste gemaakt had waardevol, hoopte op zijn honderdste tot de essentie van de dingen door te dringen, maar pas met 110 zou elke lijn tot leven komen. Meer toewijding en geduld is nauwelijks denkbaar.

Hoewel. Wat met de eindeloze herhaling van het schijnbaar betekenisloze? Robert Ryman schilderde alleen maar witte schilderijen. Zijn hele leven dramde hij door op één gedachte: onderzoeken wat mogelijk was met die ene kleur. Als journalisten vroegen of dat niet beperkend was, lachte hij: ‘Net niet.’ Net door die keuze was hij volkomen vrij: ‘There is never any question of what to paint, only how to paint.’ Alle andere beslommeringen had hij geschrapt. Geëlimineerd door te kiezen voor wit. Op vierkant. Op wit. Door de inhoud te elimineren maakte hij de handeling zichtbaar: wat is schilderen? Wanneer worden schijnbaar arbitraire borstelstreken een schilderij? Het schilderen. The process of the process. Daar was het hem om te doen. Zoals Pires blijft leren uit het telkens opnieuw spelen van dezelfde muziek, leerde Ryman uit elke witte borstelstreek.

Ook Robert Raushenberg maakte witte schilderijen, die toch de tegenpool zijn van Rymans witte doeken: spiegels die reflecteren welk weer het buiten is, hoe laat het is, hoeveel publiek er in de ruimte is. Soms zelfs geschilderd door zijn assistent: ‘Paint them so they look like they haven’t been painted. No hand, just put a coat of paint on them. Een radicale poging van een kunstenaar zichzelf te herleiden tot een randvoorwaarde: het elimineren van het maken legt het kijken bloot.

De provocatie inspireerde zijn klasgenoot John Cage tot zijn 4’33” — een aan het toeval overgelaten, niet-gecomponeerde ‘stilte’, die aantoont dat er geen stilte is: wie goed luistert, hoort altijd iets. En altijd iets anders. Het elimineren van het artificiële onthult wat er is.

Het wegfilteren van stoorzenders toont ons een wereld die we anders niet zien. Toch lopen veel mensen de doeken van beide Roberts met een oogrol voorbij: ‘Boring.’ Vaak kijken ze niet eens, en dus ‘zien’ ze niets, of hooguit het wit. ‘Verveling is niets meer dan een ander woord voor een bepaald soort frustratie,’ schreef Susan Sontag in ’65 over die reactie op hedendaagse kunst: eigenlijk betekent het vooral dat de werken een taal spreken die het publiek niet begrijpt. Ook hier is het leren van de taal, en niet het inwisselen van het bekekene, de duurzamer oplossing. Zelfs, of zeker, als dat moeite kost.

Het zou ons ook gelukkiger maken. Want we halen niet alleen meer voldoening uit dingen die moeilijker te verwezenlijken of te begrijpen zijn, het is ook niet realistisch te denken dat het leven een aaneenschakeling van successen is. Daarom zijn niet onze succeservaringen bepalend voor ons geluksgevoel (blij worden van succes kan iedereen), maar net de manier waarop we aanpakken wat niet lukt: zo on-ongelukkig mogelijk worden van teleurstellingen en constructief omgaan met falen. De consu-mens, gewend zijn verwachtingen altijd en onmiddellijk ingevuld te zien, wordt woedend als dat niet gebeurt. Zodra de werkelijkheid afwijkt van zijn verslavingspatroon laat hij zich als een kwade kleuter op de vloer vallen en trommelt met zijn vuistjes. Getuige het politieke landschap: het is op die woede dat de populistische partijen floreren. Want ons groeiende gebrek aan frustratietolerantie houdt ons emotioneel onvolwassen: het kweekt gefrustreerde mensen die de schuld voor wat misloopt bij anderen leggen.

Misschien moeten we ons de kop niet langer zot laten maken door onze obsessie met nieuw, jong en anders. Maar net op zoek gaan naar hetzelfde, en meer van dat. Opnieuw leren focussen. “Op een zalige middag met een hond op een heuvel zitten is terug in het paradijs zijn, waar nietsdoen niet saai was – maar rust,” schrijft Milan Kundera. Dus ga heen en verveel u. Wie weet wat daar voor moois uitkomt.

Het stuk zoals het is verschenen, kan je hier nalezen.