3300 trappen #dsreizen

22/04/2023, DSMagazine — Pokhara heeft iets van een Hollywood-filmset. Zodra de zon de ochtendnevel boven het meer verdrijft, baadt alles in kleuren: de boeddhistische stupa op de heuvel, de hindoe-tempel op het eilandje en het lokale Disneyland, dat er zo vroeg op de dag slaperig en met gedoofde neonlichten bijligt. Drie types toeristen defileren over de promenade: oude hippies die hier voor eeuwig aan hun voorlaatste joint zijn blijven hangen, veganistische yoga-hipsters op zoek naar (duurbetaalde) onthechting en trekkers in hightech outdoor-kleding. Aan het tafeltje naast ons zit een in smetteloos wit geklede dertiger The Art of Happiness te lezen, terwijl hij intussen doorlopend op zijn iWatch zijn mails checkt. Aan onze andere kant beklaagt een lokale timmerman, blootvoets en in traditionele oranje kledij, zich over de Duitse handwerklui die bij hem stage lopen tijdens hun Walz: ‘Ze eten teveel en werken te weinig.’ Op zijn iPhone toont hij ons een filmpje van feestende jongens. De eigenaar van de Silk Road Bar verontschuldigt zich tot drie keer toe voor het scheve bloemetje in onze cappuccino; hij is supertrots op de lokale bonen die hij gebruikt, maar heeft het gevoel dat hij als barista nog tekort schiet. Ook Pokhara ontsnapt niet aan de gentrification van het moderne toerisme, zoveel is duidelijk.

Wat ons hier brengt, vraagt hij. Goeie vraag. Tijdens mijn laatste reis in de Himalaya kreeg mijn reisgezel zware hoogteziekte. Uiteindelijk liep alles goed af, maar blijkbaar maakte de ‘maybe she will die, maybe not’ van de Indische dokter toch meer indruk dan ik toen besefte: sindsdien ben ik bang voor reizen op hoogte. Niet handig voor iemand die nergens liever is dan in de bergen. Dus toen Johanna me vroeg of ik mee wou naar Nepal besloot ik die kans aan te grijpen om komaf te maken met mijn angst. ‘We gaan naar ABC,’ antwoord ik.

De Annapurna Base Camp Trek is een klassieker onder de trekkingroutes. Niet technisch, niet moeilijk, en dus in het hoogseizoen vaak filelopen. Maar in de winter wandel je er vrijwel alleen. Omdat het weer snel kan keren en de sneeuw de paden onzichtbaar maakt, leek het ons slimmer een gids mee te nemen. Alleen… twee vrouwen die twee weken onderweg zijn met een mannelijke gids, dat zorgt wel eens voor gedoe. Johanna’s broer tipte ons 3 Sisters Trek. De barista knikt: de naam is een begrip, want het is de enige trekkingsorganisatie die met vrouwelijke gidsen werkt. Het bedrijfje wordt gerund door drie zussen: Lucky, Dicky en Nicky Chhetri. In een land waarin vrouwen niet verondersteld worden buitenshuis te werken, stond hun vader erop dat zijn dochters moderne kleding zouden dragen en zouden studeren. Samen richtten ze Empowering Women of Nepal op, een NGO die inzet op de ontwikkeling van vrouwen, vooral in rurale gebieden. ‘Want die meisjes hebben geen medelijden nodig, maar onderwijs en kansen,’ vindt Nicky. En dus biedt ze hen een opleiding tot berggids aan. Zoals Muna, onze gids.

Kordaat neemt ze met ons de route door en herhaalt nog eens wat we moeten meenemen. Warme kleren, warme schoenen, warme slaapzak. Warm blijven is duidelijk de boodschap. Wat met dragers, vraagt ze? Het is een ongemakkelijke vraag, waar we vooraf al over gepiekerd hebben. Johanna en ik zijn allebei fit genoeg om onze eigen rugzak te dragen. Het idee dat iemand anders onze bagage omhoog gaat sjouwen, voelt nogal koloniaal aan. Een beetje fout zelfs. Zeker als die iemand een kop kleiner en dertig kilo lichter is dan wijzelf. Omdat er veel trappen op de route zijn en ik slechte knieën heb, overwegen we toch één drager mee te nemen en de bagage eerlijk tussen ons drieën te verdelen. Maar aan Muna’s reactie voel ik dat het ingewikkelder ligt. ‘Is twee dragers beter?’ Muna wiebelt ongemakkelijk met haar hoofd. ‘Dat is jullie keuze.’ ‘Is het financieel beter voor jullie?’ Weer gewiebel. ‘Door de covid zijn er weinig klanten. Meer werk is altijd beter.’ Johanna en ik overleggen kort. Voor ons is de extra kost verwaarloosbaar, voor hen is het een extra maandloon… En dus vertrekken we dag nadien met vijf vrouwen naar Nayapool: Muna, Ramsara, Alina en wij.

De eerste dagen klimmen we langzaam richting Poon Hill. Ik had me vooraf wat zorgen gemaakt over de beruchte etappe tussen Hille en Gorepani, met 3300 trappen. Dat blijkt Nepalese humor te zijn: het klopt dat je daar 3300 trappen na elkaar moet beklimmen, maar op andere dagen zijn het er een pak meer, alleen zit er dan af en toe een stukje Nepali flat tussen: afwisselend stijgen en dalen. Muna houdt een strak dagritme aan: vroeg vertrekken, na een uur of drie een korte theepauze, verder klimmen, vooral traag klimmen, lunchen, dan weer klimmen, inchecken in het guesthouse, eten en naar bed. Na twee dagen snappen we het mopje ’24 hour dahl bath power’: zowel ’s middags als ’s avonds bestaat het menu uit een linzensoepje, rijst, groentecurry en pikante pickles. Altijd hetzelfde, maar toch altijd weer anders, net als het landschap: groene valleien, terrasbouw en kleine dorpen wisselen elkaar af en aan de horizon duiken regelmatig de imposante pieken van het Annapurna-massief op. Muna benoemt ze voor ons, tot we ze kennen: ‘Fishtail, de heilige berg, Annapurna I, II, III, IV en South.’ In de zon is het zelfs in de winter heet en de trappen doen ons flink zweten. Ook Ramsara heeft het zwaar; het is haar eerste meerdaagse trekking en ze worstelt duidelijk met de zware rugzak. We voelen er ons ongemakkelijk bij; het blijft bizar de meisjes te zien sjouwen, terwijl wij zelf met een dagrugzak van een comfortabele kilo of zeven naar boven lopen. Ook de strikte hiërarchie voelt vreemd: ze brengen onze thee en ons eten, maar eten zelf pas nadien en mogen nooit kiezen wat, maar moeten tevreden zijn met wat de kok hen geeft. Op kerstavond, als we de enige gasten in het guesthouse zijn, krijgen we hen zover dat ze samen met ons eten en zingen we samen kerstliedjes. Ontsnappen aan de regels kan als niemand kijkt, maar zodra er andere gidsen zijn, gelden de strenge regels weer: het is al ongebruikelijk genoeg dat vrouwen gids en drager zijn, ook nog de sociale orde door elkaar halen, dat gaat te ver. Het kastesysteem is officieel weliswaar afgeschaft, maar het zit nog diep ingebakken in de dagelijkse logica van het land.

In Gorepani haalt de vorst ons een eerste keer in: in de slaapkamer staan de ijsbloemen op de ruiten. ’s Avonds troept iedereen samen rond de kachel. Muna lacht: ‘Profiteer er maar van. Zodra we in het natuurreservaat zijn, is het uit met de warmte. Daar mag geen hout gekapt worden.’ Vanaf dan vullen we elke nacht onze drinkfles met kokend water en nemen ze mee in onze slaapzak; het afgekoelde water doet dubbel dienst als veilig drinkwater, want plastic flessen zijn hier overal verboden. De volgende ochtend klimmen we om 5u30 naar Poon Hill voor de zonsopgang: voor het eerst toont de Annapurna Range zich in volle pracht.

Hier laten we ook de dagjeswandelaars achter: vandaag begint de ‘echte’ trek naar ABC. Vanaf nu gaat het alleen nog omhoog, dag na dag verder. Ons lichaam went aan het vroege opstaan, het dagelijkse stappen, het eindeloze trappenlopen: het klimmen valt ons elke dag een beetje lichter. Lange hangbruggen overspannen hele valleien, zodat je niet altijd moet omlopen. Ramsara aarzelt even op de eerste, en krijgt meteen een standje: ‘Nooit angst tonen waar de gasten bij zijn. Een berggids moet altijd vertrouwen uitstralen.’ Voor de twee jonge dragers, die later zelf gids willen worden, is deze tocht een deel van hun opleiding: Muna brengt hen al doende het vak bij. ‘Ramsara wist niet dat ze dit werk zou gaan doen,’ tolkt Alina. ‘Haar leraar stuurde haar naar Pokhara, want in de stad heb je meer kansen. Eigenlijk wou ze in het leger of bij de politie, maar daarvoor is ze net te klein. Pech, want daar heb je een pensioen.’ Voor Alina zelf was de trekkingsindustrie een logische keuze: haar tante en oom werken bij 3 Sisters. Maar Ramsara is het eerste meisje uit haar dorp dat voor dit vak kiest, en dus was de tegenstand groot. Net als bij Muna, toen zij begon. ‘Ik wist als kind al dat ik berggids wilde worden. Ik zag de trekkers langslopen, ook vrouwen, op weg naar de bergen. En ik dacht: als zij uit hun land hierheen kunnen komen, waarom mag ik dan als meisje mijn huis niet uit? In de Nepalese dorpen mogen vrouwen niet buitenshuis werken, en al helemaal niet als gids, want dan zouden ze met alle mannelijke klanten slapen.’ Ze trekt haar neus op, zoals ze vaker doet als ze het ergens niet mee eens is. ‘As if. Mannen vallen vrouwen lastig, niet andersom.’  Haar bergdroom liet haar niet los. ‘Als de klimmers weer naar beneden kwamen, zagen ze er altijd zo gelukkig uit. Ik wilde weten wat het was, daarboven op de bergen, dat hen zo gelukkig maakte.’ Ze roert in haar milky tea en aarzelt even. ‘Mijn vader is vroeg gestorven, dus mijn moeder stond er alleen voor. Mijn zusje en ik gingen blootvoets naar school; we hadden geen geld voor schoenen. Daar werd ik mee gepest, maar toen de juf me zag huilen zei ze: “Ooit zullen jouw voeten peperdure schoenen dragen.”’ Ze kijkt naar haar opgelapte wandelschoenen. ‘Deze heb ik van een klant gekregen. Ze zijn oud, maar tot op 6000 meter lukt het prima.’ Alina brengt het menu; het avondeten moet besteld. Gefocust noteert Muna onze bestelling op de roze formulieren. Schrijven en lezen kost haar moeite, want ze kon haar school niet afmaken, iets waar ze zich nog steeds voor schaamt. ‘Ik heb het zelf proberen te betalen, maar mijn moeder trok het niet alleen, financieel. Op mijn veertiende ben ik uitgehuwelijkt aan de politieagent van het dorp; een jaar later kreeg ik een dochter. Ik was nog een kind, wist ik veel wat dat was, het huwelijk. Twee jaar later ontdekte ik dat mijn man tijdens een dienstreis elders nog eens was getrouwd. Ik heb de scheiding aangevraagd, gelukkig nam mijn moeder me terug in huis. Het dorp wou dat ik hertrouwde, maar ik ging als steendrager werken bij de stuwdam. Een ingenieur merkte me op: elke dag weer vroeg hij me wat ik daar deed en wat ik wilde met mijn leven. Uiteindelijk vertelde ik hem dat ik berggids wilde worden. Hij kende een van de 3 Sisters en gaf me hun nummer. Na lang zeuren leende mijn moeder met een smoes 300 roepie, ik liep naar de dichtstbijzijnde telefoon, drie uur verderop, en belde: ‘Ik ben Muna uit Manang en ik wil berggids worden.’ Lucky zei dat ze me een opleiding kon aanbieden, maar dat ik zelfstandig naar Pokhara moest komen. Ik was doodsbang: ik was nog nooit buiten mijn dorp geweest en er is veel mensenhandel vanuit Nepal naar Indië… Wat als ze ons zouden verkopen? Uiteindelijk leende mijn oom geld voor de reis en ik vertrok. Mijn dochtertje liet ik achter bij mijn moeder: “Geef me twee jaar,” had ik haar gevraagd. Midden in de nacht slopen mijn zusje en ik het dorp uit. Dat was het begin van mijn nieuwe leven, maar ik heb er zwaar voor betaald: mijn ex-man haalde mijn dochter weg bij mijn moeder. Ik heb haar tien jaar lang niet gezien.’ Ze zwijgt even, herpakt zich dan. ‘Maar 2011 was mijn jaar. Met vier beklommen we als eerste Nepalese vrouwen Annapurna IV. 7525 meter. Op de terugweg kwamen we in een lawine terecht, iedereen waande ons dood. Wonder boven wonder overleefden we het allemaal. We stonden in alle kranten, en plots was het hele dorp trots. Ze hadden begrepen dat vrouwen ook dingen kunnen, als je ze de kans geeft. Het was een moeilijke beklimming, maar ik was zo kwaad om hoe mijn moeder en ik hadden moeten vechten om te overleven na de dood van mijn vader, om hoe ze ons behandeld hadden, om wat mijn man had gedaan… die woede dreef me naar de top. Eenmaal boven vergat ik alles: ik had het gevoel dat ik kon vliegen. Dat is het geluk dat mensen boven op de berg vinden.’

 

De ochtend nadien laten we het laatste dorp achter ons en klimmen door naar MBC, Machhapuchhre Base Camp. Hier, boven de boomgrens, is het landschap bar, leeg en oneindig mooi. Ramsara rent voor ons uit: ze heeft de afgelopen dagen een ware transformatie doorgemaakt. Nu het doel in zicht komt, lijkt het klimmen haar geen moeite meer te kosten. Ook de zware rugzak is vergeten, en als ze in ABC voor het eerst sneeuw ziet, kan ze haar geluk echt niet meer op. Er moet daar en dan, meteen, een Tiktok-video gemaakt worden. We zijn vroeg op de dag in basecamp aangekomen, maar het weer is omgeslagen: dikke witte wolken omringen de barak. Het vriest nu al binnen, er is geen verwarming, en het enige wat we te doen hebben tot de zon morgenochtend opgaat, is proberen niet af te koelen. En niet bang te zijn, want hier, in ABC, zitten we op 4130 meter, dus boven mijn psychologische 4000-meter-angst-grens. Zodra de zon zakt, daalt de temperatuur naar -15. Om de kou te breken steekt een groep jonge Nepalezen in de  eetzaal een grote gasbrander aan, die de ijle lucht nog dunner maakt. Johanna en ik vluchten weg, op zoek naar zuurstof. Buiten is het ijskoud, maar betoverend mooi. De wolkensluier breekt open en gunt ons een blik op de bergtoppen. Plots besef ik het: als je in de Alpen op een piek staat, ligt alles onder je. Hier moet je op 4000 meter nog steeds 4000 meter omhoog kijken, naar de reuzen om je heen. Nietiger kan je je niet voelen. En toch voelen we ons deel van de grootsheid, als ‘s ochtends de zon opkomt, de stijfbevroren gebedsvlaggetjes ontdooit en een gouden gloed over de toppen werpt. Want we zijn hier toch maar geraakt, op eigen kracht. Trap na trap. Misschien is dat wel het geluk dat mensen op bergen vinden: tegelijkertijd je nietigheid en je kracht voelen. Is dat niet de samenvatting van mens zijn?

Muna kijkt naar de jonge adelaars die spelen in de thermiek: ‘In mijn volgend leven wil ik terugkeren als vogel. Om het even dewelke, maar geen kip. Een vrije vogel, die van niemand is.’ Dat is haar berggeluk: hier is ze vrij. In de bergen gelden geen sociale conventies, geen regels, geen tradities die vrouwen op hun plek houden. Want hoewel ze aan haar dorp was ontsnapt, heeft dat dorp haar opnieuw ingehaald: van haar loon betaalt ze de opleiding van haar nichtjes, en ook haar neef en haar moeder wonen bij haar in. Beneden wachten verplichtingen, rekeningen, problemen. Administratie en onleesbaar papierwerk. Hierboven is er alleen de berg. En haar koppigheid. Niets dat haar verzwaart, geen beperkende omstandigheden. Hier kent iedereen haar als Muna Gurung, de eerste Nepalese vrouw op de Annapurna, hoe bescheiden ze daar ook over is. En dus krijgt ze respect, net als de meisjes.

Het geraas van een enorme lawine die van de bergwand tegenover ons afdondert, haalt ons uit onze gedachten. Muna kijkt naar de wind die om de toppen speelt en trekt haar neus op. ‘Volgens mij gaat het sneeuwen.’ En dus gaat het in marstempo 2000 meter naar beneden. Een aap die langs de weg blaadjes van een bamboostruik zit op te knabbelen, kijkt verstoord op: vanwaar de haast? Maar Muna krijgt gelijk: dikke nevel sluit ons in, en net als we aankomen begint het te ijsregenen. Johanna, die de afgelopen twee dagen flink onderkoeld is, is zo blij met de hete douche (ook al is de vloer bevroren) dat ze in zingen uitbarst. De Koningin van de Nacht schalt door de vallei. Als ze uit de douche komt, staat er een verbijsterde Koreaan op het dorpsplein. ‘Mozart in the Himalaya. Nooit gedacht dat ik dat ooit zou horen. Ik heb Diana Damrau die aria horen zingen in Seoul, maar jij bent even goed.’ Die avond eten we samen. De beklimming heeft de groep hechter gemaakt: Alina en Ramsara kletsen honderduit. Ook Muna is gelukkig, al maakt ze zich zorgen: ze is uitgenodigd voor een internationale expeditie met een groep vrouwelijke klimmers naar de Aconcagua, de hoogste piek van Zuid-Amerika, maar heeft geen idee hoe ze de vlucht en de uitrusting moet betalen en de visumprocedure bezorgt haar nachtmerries.

Terwijl we afdalen door bamboebossen, rododendronwouden en jungle-achtige heuvels proberen we te bedenken hoe we haar kunnen helpen. Drie dagen later staan we weer in Pokhara. Op twaalf dagen stappen hebben we zo’n 150 kilometer afgelegd en 8800 hoogtemeter geklommen: een kleine Everest. Klinkt stoer, maar in vergelijking met de weg die de vrouwen die ons begeleidden hebben afgelegd, is het a walk in the park. Terwijl we bij Muna thuis samen momo’s maken en de visumpapieren invullen, nemen we afscheid. De trekking heeft ons allemaal veranderd: mijn angst is op de berg achtergebleven. Ramsara stuurde trots haar eerste loon naar huis, Alina was intussen al weer in ABC. En Muna? Die beklom de Aconcagua. Mét een paar peperdure gesponsorde schoenen aan haar voeten. Omdat ze het verdient.

Het stuk zoals het is verschenen, kan je hier nalezen.