#heteinde van Alicja Gescinska

DSLetteren, 26/10/2018 –  “Ik ben vandaag jarig, maar misschien is dat wel het beste moment om over de dood te praten: als je weer een jaar ziet wegtikken op de kalender.”

“De dood is een constante aanwezigheid in mijn leven en mijn denken sinds mijn vader acht jaar geleden pancreaskanker kreeg: toen hij in april de diagnose kreeg, was hij een fitte man. Vijf maanden later overleed hij. De dood was sneller dan ons vermogen om ons met de dingen te verzoenen, we hinkten de hele tijd achterop. Misschien ben ik daardoor beginnen na te denken over hoe het zou zijn als ik zelf ineens weg zou zijn. Waarom hangen we zo vast aan het leven, wat is er zo tragisch aan sterven? Waarom zou het erg dat ik doodga? De antwoorden op die vragen veranderen constant, want wat ons de ene dag troost, troost ons niet de dag erna. Het enige wat het voor mij altijd draaglijk maakt, is er zijn voor de anderen. Mijn leven heeft enkel zin in verhouding tot de ander, tot mijn naasten en mijn lezers. Tegelijkertijd kwam ook het besef dat ik de tijd die mij wel gegund is moet rechtvaardigen en positief moet invullen, want dat ik het anders misschien niet waard ben om te leven.”

“In het begin van mijn leven waande ik mij onsterfelijk; zelfs in gevaarlijke situaties dacht ik dat er mij niets kon gebeuren.”

“Mensen vragen zich vaak af hoe ik het doe om zo productief te zijn, zoveel te schrijven en drie kinderen groot te brengen; misschien is het net doordat ik constant de adem van de dood in mijn nek voel. Maar ook is de dood mijn motor om te werken, toch is mijn schrijven geen wegschrijven van mijn sterfelijkheid. De dood sluipt wel vaak mijn werk binnen: in De verovering van de vrijheid schreef ik over de dood van mijn vader, over het belang van het grijpen van het moment, omdat uitstel misschien afstel is. En in Een soort van liefde staat de dood ook centraal, net als in het gedicht dat nu op mijn werktafel ligt, over slagvelden en andermans kermende zonen; de dood komt altijd vanzelf naar de voorgrond.”

“In het begin van mijn leven waande ik mij onsterfelijk; zelfs in gevaarlijke situaties dacht ik dat er mij niets kon gebeuren. Sinds ik moeder ben, denk ik dat zelfs een val van de trap me fataal kan worden. Ook de dood van mijn vader was een kantelpunt; ik heb hem palliatief verzorgd, bij hem gewaakt en zijn dood van heel nabij meegemaakt. Sindsdien is de dood onafscheidelijk deel van mij; hij zit ingebrand op mijn netvlies, in mijn geheugen en in mijn herinneringen, ik ken zijn geur, ik heb hem ten volle ervaren, behalve dan dat ik niet zelf gestorven ben.”

Volgens mij voelt sterven juist, als je er klaar voor bent; nu ben ik dat nog lang niet. Ik zou spartelen en schreeuwen en boos zijn.

“Op zich ben ik heel blij dat we oud worden en sterven; het zou verschrikkelijk zijn als we eeuwig zouden blijven leven. Onrechtvaardig is het alleen als we te vroeg gaan. Mijn vader was zestig, hij had nog dingen te doen. Maar de dood op zich is goed; niets zou de menselijke geest zo corrumperen als het eeuwige leven. Ik vind dat ook niet nastrevenswaardig. Volgens mij voelt sterven juist, als je er klaar voor bent; nu ben ik dat nog lang niet. Ik zou spartelen en schreeuwen en boos zijn: ik ben zevenendertig, ik heb drie jonge kinderen, en nog zoveel te geven, te schrijven en te doen. Hopelijk komt er ooit een punt waarop ik het gevoel heb dat ik het merendeel van wat ik wilde doen gedaan heb.”

“Als laatste daad koffiezetten voor je kinderen die samenkomen, mooier kan toch niet?”

“Als ik jong zou moeten sterven, zou ik wel willen weten wanneer, zodat ik nog een aantal zaken kan afronden. Maar als ik echt zou mogen kiezen, dan graag op een leeftijd waarop ik de kans heb gehad om voldoende te zeggen en lief te hebben; dan doet het er niet meer toe of je het vooraf weet of niet. Op mijn negentigste zou ik het prima vinden om zonder lijden in mijn slaap te sterven. Maar als het nu moet, dan nog liever met lijden dan abrupt en zonder afscheid.”

“De overgrootmoeder van mijn man stierf de ideale dood. Elke zondag kaartte ze met haar vier kinderen. Die laatste zondag heeft ze koffiegezet, en is dan in de zetel voorgoed slaap gevallen, terwijl de koffie liep. Toen de kinderen binnenkwamen, was zij dood en de koffie klaar. Als laatste daad koffiezetten voor je kinderen die samenkomen, mooier kan toch niet?”

“Ik wil in elk geval niet sterven zoals Ivan Iljitsj; zo’n dood is allesbehalve benijdenswaardig. Beseffen dat je leven er niet toe deed, dat het er niet doet of je leeft of sterft, moet vreselijk confronterend zijn.”

“Van mijn begrafenis heb ik geen voorstelling; ik ga mensen niet voorschrijven hoe ze om mij moeten rouwen. Al zou het me triest maken als ze me gewoon in de vuilnisbak zouden steken. Ik heb eens een begrafenis bijgewoond waarbij de wind verkeerd zat en de as van de overledene op de broek terechtkwam van diegene die haar uitstrooide, waarna iedereen zonder meer naar huis ging; er was zelfs geen koffietafel. Dat je dood er zo weinig toe doet, is niet benijdenswaardig. Begrafenissen waarbij mensen meer opluchting dan gemis voelen, kunnen me erg triest maken; dat zou ik niet willen, ook al zou ik het zelf niet meer als falen aanvoelen. Niet dat ik een staatsbegrafenis verwacht; een begrafenis kan sober zijn, terwijl je toch een grote plaats hebt in iemands hart. Beter dat dan een heel strijkkwartet, en nadien niemand meer die aan je denkt. Ik wil in elk geval niet sterven zoals Ivan Iljitsj; zo’n dood is allesbehalve benijdenswaardig. Beseffen dat je leven er niet toe deed, dat het er niet doet of je leeft of sterft, moet vreselijk confronterend zijn.”

“Hoe je na je dood herinnerd wordt, ligt in de handen van de mensen die aan je terugdenken. Ik leef mijn leven niet om te verzekeren dat mensen met warmte aan mij terugdenken, maar ik word wel heel triest van mensen die niet warm herinnerd worden. Sommige mensen drukken zo’n stempel op je leven dat ze zelfs na hun dood nog een verschil blijven maken; dat vind ik prachtig. Voor andere mensen iets betekend hebben, in woorden of daden, als moeder, als vrouw, als schrijfster, dat zou me gelukkig maken. Voor mij is de zin van het leven er zijn voor de ander; ik zou niet vrolijk worden van een leven dat ik alleen voor mezelf leef. Ik denk niet dat ik mezelf zo graag heb dat ik daarvoor zou willen verdergaan. De reden dat ik opsta, schrijf, doe zijn de anderen. Mijn man, mijn kinderen, mijn lezers ook – dat zijn voor mij geen fans, die ik een paar uur vertier wil bieden; het gaat dieper dan dat. Als mensen mij schrijven dat ik een verschil heb gemaakt, slaap ik oprecht beter; dat geeft zin aan mijn leven.”

Het stuk zoals het is verschenen, kan je hier nalezen.