het einde van aidan chambers

DSLetteren, — ‘Sterfelijkheid boezemt mij geen angst in. Waar ik me het meest zorgen over maak, nu, op mijn oude dag (ik word dit jaar 85), is hoe weinig tijd en energie me nog rest om alles te schrijven wat ik graag nog zou willen schrijven. Ouderdom, daarentegen, maakt me wel bang. Zeker nu ik oud ben, en tegen een onvermijdelijke aftakeling aankijk, zowel fysiek als mentaal, die niet vermeden kan worden.’

‘Ik ben me al van op zeer jonge leeftijd bewust van de dood en mijn eigen sterfelijkheid. Mijn eerste herinnering dateert van rond mijn tweede levensjaar. Een familielid tilde me op, zodat ik het lichaam kon zien van mijn overgrootmoeder in haar kist. Mijn vader was schrijnwerker en begrafenisondernemer. Tegen de tijd dat ik acht was, ‘hielp’ ik hem kisten maken. Op weg naar zijn atelier moesten we voorbij een slachthuis, waar ik dieren zag doden. In mijn tienerjaren werkte ik voor mijn vader, op zaterdagen en tijdens de vakanties, als hij mannen te kort had om de kist te dragen op begrafenissen, om geld te verdienen om boeken te kopen. Ik was vier toen de tweede wereldoorlog begon en tien toen hij voorbij was. De dood hoorde bij die tijd. Een aantal familieleden van me waren mijnwerkers. Een van mijn ooms stierf omdat een steenbrok zijn borst verpletterde; ik zag hem de dag dat hij stierf. Dus de dood was alomtegenwoordig terwijl ik opgroeide.’

‘Dood is een natuurlijk deel van ons leven. We hebben niet gevraagd geboren te worden maar we weten zeker dat we zullen sterven. Ik zou in elk geval niet eeuwig willen leven in dit leven. Wat een ontstellende gedachte! En ik geloof dat ieder mens het recht heeft het tijdstip en wijze van zijn dood te kiezen.’

‘Ook in mijn boeken maakt de dood organisch deel uit van het leven en het verhaal. Ik oordeel er niet over, of suggereer nergens wat ik denk dat het betekent. Alles hangt af van hoe de personages in het verhaal ernaar kijken. Mijn boek Nu weet ik het vertelt hoe het hoofdpersonage, Nik, tot zijn eigen begrip komt van leven en dood. De dood zit in bijna al mijn romans. In Je moet dansen op mijn graf sterft Barry in een motorongeluk; zijn vriend Hal ziet zijn lichaam in het lijkenhuis, en ‘danst’ later op zijn graf. In Niets is wat het lijkt kiest de oude vrouw, Geertrui, voor euthanasie. In Dit is alles krijgt het hoofdpersonage als klein meisje haar moeders dode lichaam te zien, en sterft ze later zelf. Het lijkt me essentieel dat jeugdliteratuur alle existentiële vragen behandelt. Paul Ricoeur schrijft in Oneself as another: ‘Fictie speelt een belangrijke rol in leren sterven.’ Zelf ben ik sterk beïnvloed door de Geautoriseerde Versie van de Bijbel en de toneelstukken van Shakespeare (waarin de dood alomtegenwoordig is).’

‘Dood is een delicaat onderwerp om over te schrijven — niet alleen in jeugdliteratuur, maar in alle literatuur. Maar het staat vast dat we de dood niet kunnen ontlopen, en dus is het verstandig er tijdens je leven over na te denken wat je dood voor je betekent. Geloof je bijvoorbeeld in een leven na de dood? Want als dat zo is, zal dat beïnvloeden wat je denkt over je leven en hoe het te leven. Zeker als je deel uitmaakt van een religie, zoals het Christendom, die je vertelt dat er een hiernamaals is, en dat het afhangt van hoe je je aan de geloofsregels houdt hoe dat er uitziet.’

‘Als jonge man werd ik christen, en zeven jaar lang was ik monnik. (Waarom en hoe dit gebeurde is een te lang verhaal voor nu.) Tijdens die periode heb ik ernstig nagedacht over wat ik geloof en waarom. Het gevolg is dat ik nu in geen enkele institutionele religie of gepersonaliseerde God meer geloof — of in welke god dan ook, eigenlijk. Ik moet elke dag weer voor mezelf uitmaken wat mijn leven en dood betekenen. Die taak houdt nooit op. Ik geloof in wat algemeen een ‘ziel’ wordt genoemd. Voor mij is de ziel ‘de essentie van je wezen’. En de taak is te ontdekken wat die essentie is. En hoe je daar achter komt. En wat dit betekent voor hoe je je leven leeft. Ik noem dat ‘seculiere spiritualiteit’. Ik onderzoek wie ik ben en wat leven en dood voor mij betekenen door boeken en verhalen te schrijven en door te lezen. Dat heb ik sinds mijn vijftiende gedaan. Het is dan ook een kernthema in al mijn boeken: het zijn meditaties over de aard van het leven.’

‘Dat herinnert me aan iets wat Anton Tsjechov (van wiens verhalen en toneelstukken ik een toegewijd bewonderaar ben) schreef: ‘Men moet of in God geloven, of, als dat geloof ontbreekt, iets anders doen dan de leegte vullen met sensatiezucht. Men moet zoeken, alleen zoeken, helemaal alleen met zijn geweten.’ (Brief aan Victor Mirolyubov, 17 December 1901.)’

‘Ik streef niet naar artistieke onsterfelijkheid. Dat is iets waarover je geen controle hebt en ik zal er na mijn dood niet zijn om het te weten.  Ik zou het wel fijn vinden als op een zijn minst een paar van mijn boeken nog gelezen zouden worden als ik dood ben. Maar ik ben het eens met de Amerikaanse schrijver William H. Gass: ‘Boeken sterven stilletjes en sneller dan hun schrijvers.’ (Voorwoord bij In the Heart of the Heart of the Country.) Ik zie nu al dat dit wat mij betreft waar is.’

‘Of ik na mijn dood in mijn boeken gevonden kan worden? Ik zit erin, in allemaal (soms zwaar vermomd). Dus ja, ik zou daar gevonden kunnen worden, maar veel van wat mensen zouden denken ontdekt te hebben zou speculatie zijn.’

‘Ik denk elke dag aan de dood. De dood zelf jaagt mij geen angst aan. Wat me beangstigt, is de manier waarop ik zal sterven. Of het genadig snel en plots zal zijn, of een trage pijnlijk dood. Ik zou het vreselijk vinden iemand tot last te zijn terwijl ik aan het sterven ben. Ik kan het me op allerlei manieren voorstellen, maar ik heb er natuurlijk geen idee van hoe het in werkelijkheid zal gaan. Als ik zou mogen kiezen, zou ik het liefst plots overlijden in mijn werkkamer tijdens het lezen van een van een boek dat mij dierbaar is. Dat kan ik me inbeelden, en ik leef in hoop, maar ik betwijfel dat ik zoveel geluk zal hebben!’

‘Ik zou graag weten wanneer ik zou sterven, omdat ik dat de dingen dan zo zou kunnen regelen dat niemand last heeft van wat ik achterlaat. En ik zou alleen willen sterven. Ik wil er echt niemand mee bezwaren. Ik zou dankbaar zijn voor de palliatieve zorg die ik kan krijgen, maar het liefst zou ik gaan zoals mijn moeder en mijn vader, die ’s nachts stilletjes alleen gestorven zijn.’

‘Mijn lichaam moet nadien in een geschikte wegwerptas geplaatst worden en zonder ceremonie gecremeerd. Ik wil enkel een uitvaart als mijn naasten dat graag willen. Aangezien ik verbrand wil worden, zal er geen laatste rustplaats zijn. En ik wil ook geen bepaalde epitaaf — doet dat ertoe, als je dood bent? Maar laat hen die van mij houden maar beslissen wat ze verkiezen. Tenslotte is het enige dat ertoe doet, als het je dood betreft, het effect daarvan op hen die van je houden, en wat nodig is om hun verdriet te verzachten.’

‘Ik heb er geen idee van wat ‘erna’ komt, en of er nog iets komt. Vermoedelijk afwezigheid. Als er al iets zou zijn, is er niets wat we daar nu over kunnen weten. Shakespeare verwoordt het best wat ik denk: ‘We zijn gemaakt uit het stof der dromen, en ons kleine leven wordt afgerond met een slaap.’ (De Storm, Act 4, scene 1.)

Het stuk zoals het is verschenen, kan je hier nalezen.
En als je liever de originele, Engelse versie leest, kan dat hieronder.

“Mortality doesn’t frighten me. What concerns me now, in my old age (I am 85 this year), is how little time and energy I have left to write all I would like to write. Old age, on the other hand, does frighten me. All the more so now I am old and facing some of the inevitable decline, physical and mental, that cannot be avoided.”

“I’ve been aware of death and my own mortality from a very early age. My first memory of it is when I was about two. A relative lifted me up to view the body of my great grandmother lying in her coffin. My father was a joiner (a skilled woodworker) and undertaker. By the time I was eight I used to ‘help’ him make coffins. In order to get to his workshop we had to pass a slaughter house, where I could see animals being killed. When I was in my teens I worked for my father when he was short of men on Saturdays and in the holidays as an underbearer (the men who carry the coffin on their shoulders at funerals), to make money to buy books. I was four when the Second World War started and ten when it finished. Death was part of that time. Some of my relatives were coal miners. One uncle died after a fall of stone crushed his chest; I saw him the day he died. So, death was ever present as I grew up.”

“Death is a natural part of life. We did not ask to be born but we know for sure we will die. I certainly would not want to live forever in this life. The thought appals me! And I believe it to be an individual right to choose the time and nature of your death.”

“Also in my fiction, death is included as a natural part of life and the story being told. I make no judgement about it or suggest what I think it means. Everything depends on how the characters in the stories view it. My novel Now I Know is the story of how the central character, Nik, comes to his own understanding of his life and death. Death comes into almost all my novels. For instance, in Dance on My Grave, Barry dies in a motorcycle crash. Hal, his friend, sees the body in the morgue, and later ‘dances on his grave’. In Postcards from No Man’s Land, the old lady, Geertrui, has an assisted death. In This Is All, the protagonist when a little girl is shown her dead mother’s body, and later dies herself. Paul Ricoeur writes in Oneself as Another: ‘Fiction has a role to play in the apprenticeship of dying.’ Personally, I have been influenced by the Authorised Version of The Bible and the plays of Shakespeare (in which death is ever present).”

“Death is a delicate matter to write about — not only in young adult fiction, but in any fiction. But what is for sure is that we cannot avoid death and it is wise to consider while you are alive what your death means to you. For example, do you believe you have some kind of life after death? If so, this is bound to affect how you think about your life and how to live it. All the more so, if you belong to a religion, such as Christianity, which tells you there is an afterlife, and that it depends on how you keep the rules the religion lays down.”

“For a time in my early manhood I became a Christian, and for seven years I was a monk. (Why and how this happened is too long a story for this occasion.) It was during this time that I rigorously thought out what I believe and why. As a result, I now don’t believe in any institutional religion or in a personalised God – or in any god, come to that. I have to work out for myself day-by-day what my life and death mean. This is a never-ending task. That being said, I do believe human beings are spiritual by nature. I believe in what is usually called ‘a soul’. To me, the soul is ‘the essence of your being’. The task is to discover what ‘the essence of your being’ is. And how you know. And what this means in the way you live your life. I call this ‘secular spirituality’. I work out what I am and what life and death mean to me by writing novels and stories and by reading. I have done this since I was fifteen. It seems to me essential that youth fiction deals with all the existential questions. At their core, this is a major theme in all my novels. They are meditations on the nature of life.”

“I am reminded of something written by Anton Chekhov (of whom and his stories and plays I am a devoted admirer): ‘One should either believe in God, or if faith is lacking, one should do something other than fill the void with sensationalism. One must seek, seek on one’s own, all alone with one’s conscience.’ [Letter to Victor Mirolyubov, 17 December, 1901.]”

“I don’t strive for artistic immortality. It is not something you have any control over and I won’t be there after my death to know. I would like at least a few of my books to be read after I’m dead. But agree with the American writer William H. Gass: ‘Books die quietly and more rapidly than their authors.’ [Preface to The Heat of the Heart of the Country, New York Review Books, p xv.] I’m already seeing signs that this is true of me.” “Can I be found in my books after my death? I am in all of them (sometimes heavily disguised). Therefore, I could be found there, but a lot of what people think they have discovered would be speculation.”

“I think of death every day. Death itself doesn’t frighten me. What frightens me is the manner in which I’ll die. Whether it will be mercifully quick and sudden or take a long time in pain. I would hate to be a burden to anyone else while I am dying. I can imagine it happening in all sorts of ways, but of course I have no idea what it will be like in actuality. If I had a choice I would die suddenly in my workroom while reading a much-loved book. I can imagine this, and one lives in hope but I doubt I’ll be that lucky!”

“I would like to know when I will die, because that would help me arrange things so that no one is burdened with whatever I leave behind. Also, I would prefer to die alone. I would not want to be a burden to anyone at this moment. I’ll be grateful for whatever palliative care I can be given. But just as my mother and father died quietly on their own in the night, that is how I would prefer to go.”

“My body should be placed in an appropriate disposable bag and cremated without any ceremony. I want a funeral only if those who are dearest to me would like it. As my body will be cremated there can’t be a last resting place. And I do not have a wished-for epitaph. Does it matter, when you are dead? But let those who love me decide what they would prefer. For after all, the only thing that matters about your death is the effect it has on those who love you and what they need to do to salve their grief.”

“I have no idea what if anything comes next. Probably absence. There is nothing, if anything, that we can know about it now. Shakespeare says best what I think: ‘We are such stuff as dreams are made on; and our little life is rounded with a sleep.’ [The Tempest, Act 4, scene 1]”