Het Einde van Arthur Japin #DSLETTEREN
DSLetteren, 29/11/2019 — ‘Toen ik klein was vroeg ik eens aan mijn vader, die huilend op de grond lag, wat er was. ‘Ik ben zo bang voor de dood,’ zei hij, ‘heb jij dat niet?’ Ik was een jaar of acht. En nee, dat had ik niet. ‘O,’ zei hij, ‘dat komt nog wel.’ Sindsdien ben ik daarop gespitst, maar het is nog altijd niet gekomen. Hij pleegde enkele jaren later zelfmoord, want hij was kennelijk voor het leven toch nog net iets banger. Toen hij stierf waren mijn moeder en ik in Londen. Wij mochten mijn vader niet meer zien, want hij was al in ontbinding. Toch vlogen wij naar huis, mijn eerste keer in een vliegtuig. Het opstijgen blijft voor mij altijd verbonden met sterven: de plotselinge versnelling, de kracht waarmee je achterover in je stoel gedrukt wordt. Alles flitst buiten aan je voorbij en het is even eng, maar je kunt er niets meer aan doen, je lot ligt in handen van een anonieme piloot. ‘Zo moet het zijn,’ dacht ik, ‘om dood te gaan.’ Mensen zien er hun hele leven tegenop, het is even eng maar uit je handen. Om te kunnen vliegen moet je je er aan overgeven, dat is alles. Enger dan geboren worden kan het onmogelijk zijn.’
‘Tolstoi’s De dood van Ivan Iljitsj maakte diepe indruk, vooral omdat het woorden gaf aan iets wat al in mij leefde. Ik besloot me niet door de dood te laten verrassen, maar me bewust te blijven van de eindigheid. Ik was begin twintig en nam me voor alles uit te proberen en uit het leven te halen wat er in zit, zodat ik, wanneer de dood komt, geen spijt hoef te hebben over wat ik heb gemist. Dat is gelukt. Nu al. In die zin ben ik er klaar voor.’
‘Mijn voorstelling van de dood is, denk ik, beïnvloed door de klassieke denkers, die wij lazen bij Latijn en Grieks. Het hele begrip is zoiets abstracts en onbevattelijks dat je er eigenlijk niets mee hoeft: ‘Als ik er ben is de dood er niet, en als de dood er is, ben ik er niet.’ Ik houd van duidelijke afspraken. Die bieden mij houvast. En een duidelijker afspraak dan er gemaakt wordt bij geboorte is er niet.’
‘Mijn moeder was de eerste dode die ik zag. Uit haar lichaam kwam een storm aan energie. Alsof zij die aan mij overdroeg. Niet zomaar iets wat je je kunt verbeelden, maar een kracht zo sterk dat je er tegenaan kon leunen. Telkens wanneer ik in de sterfkamer terugkeerde, was het daar. De tweede dag al minder, de derde nog zwakker en daarna was het op.’
‘Desondanks geloof ik niet dat er hierna iets is. Als later een plant in mij kan wortelen, zou ik dat geweldig vinden. Op meer dan dat reken ik niet. Ik hoop vooral dat er geen reïncarnatie bestaat, want ik kan die hele weg niet nog een keer afleggen. Ik vind leven eigenlijk teveel gevraagd van een mens. Doodgaan lijkt mij vooral een beloning, een welverdiende rust. Ieder voltooid leven is een meesterwerk.’
‘In Geluk is een geheimtaal, de dagboeken, die ik nu publiceer, toont de dood zich zowel een vijand als een vriend. In 2012 begon een depressie die jaren heeft geduurd. Na ongeveer een jaar werd ik me ervan bewust dat de dood met mij meeliep. Vrij letterlijk. Een kracht. Tastbaar. Afwachtend. Eng, maar ook een troost, als een vriend die je begrijpt. Uiteindelijk heeft de liefde mij hierdoorheen geholpen. Omwille van mijn geliefden, om hen geen pijn te hoeven doen, besloot ik het leven weer op te pakken.’
‘Er niet meer zijn, boezemt mij geen angst in. Een smartelijke lijdensweg daarheen natuurlijk wel, maar zoals bij alles in het leven heeft het geen enkele zin hierover na te denken, want alles loopt toch altijd anders dan voorzien.’
‘Voorop gesteld dat ik dit volledig uit mijn duim zuig, want op dit moment is het einde voor mij niet acuut, lijkt mij het moeilijkst aan sterven dat je je geliefden met een verdriet moet achterlaten waarbij je ze niet meer kunt troosten. Maar voor hetzelfde geld, raak ik volledig in paniek en denk ik alleen nog aan mezelf. Wij zijn maar mensen en weten het niet. Je moet het me tegen die tijd nog maar eens vragen.’
‘Mij mag je zonder kist of ceremonie in de grond leggen óf met veel fanfare en een groot marmeren monument, maar niet iets vaags en alledaags daartussenin. Of nee, mijn geliefden mogen echt alles doen wat ze maar troost geeft. Het zou fijn zijn als zij na mijn dood nog royalty’s blijven ontvangen. Verder kan het mij niet schelen wat er met mijn werk gebeurt. Het leven is zo absurd en literatuur nog veel absurder, wie er belang aan hecht postuum nog te worden gelezen is een dwaas die zijn prioriteiten niet op orde heeft.’
Het stuk zoals het is verschenen, kan je hier nalezen.