het einde van Bart Moeyaert #DSLetteren

07/12/2018, DSLetteren –  “De dood houdt me meer bezig dan vroeger. Niet zozeer omdat ik zelf over de helft van mijn leven ben, maar vooral sinds mijn ouders echt oud beginnen te worden. Mijn vader begon een paar jaar geleden tekenen van dementie te vertonen en het werd duidelijk dat mijn moeder niet meer zo makkelijk voor hem kon zorgen. De zonen maakten zich zorgen, en beslisten dat het beter zou zijn als ze naar een serviceflat zouden verhuizen. Dat raakte mij diep: je ouderlijk huis verdwijnt, je kan er niet meer binnen, het wordt van iemand anders. Heel heftig vond ik dat, zeker toen mijn ouders beslisten om samen te dementeren: ze herkennen ons nog, maar ze glijden langzaam weg; hoewel ze nog veel weten, kunnen ze het niet meer uitdrukken. Gelukkig was ik erop voorbereid: ik ben de jongste van het hele gezin, mijn oudste broer is twaalf jaar ouder dan ik. Het is alsof ik lessen heb gekregen in ouder worden: het is normaal dat je kwalen begint te vertonen, als je aan je slot begint. Dus somber word ik er niet van, al sta ik er wel vaak bij stil.”

“Ik verzet me niet tegen de dood; ik heb als kind al aanvaard dat het leven eindig is. Dat was in mijn geval niet zo moeilijk, want ik heb lang last gehad met het leven op zich. Ik kon aan de buitenkant vrolijk zijn, maar om vrolijk te zijn aan de binnenkant heb ik lessen moeten krijgen; ik vond het leven moeilijk. Niet dat ik met mijn voeten sleepte en hoopte dat mijn leven snel voorbij zou zijn, maar ik vond de wereld groot en de mensen veel en lastig. Het heeft lang geduurd voor ik een manier vond om daarmee —en met mezelf— om te gaan; in die zin is het donker altijd bij me geweest. Maar laat ook daaruit geen donkerte spreken: onze eindigheid is nu eenmaal deel van het leven en ik ben niet bang om haar in de ogen te kijken. Ook al vind ik het heftig en lastig, het is nu eenmaal niet anders.”

Door mijn woelig persoonlijk leven van de afgelopen vijf jaar ben ik gaan beseffen dat ik mensen die mij dierbaar zijn dat duidelijk moet laten.

“Het enige waar ik echt bang voor ben, is lijden. Want als ik leef wil ik ook echt voluit leven, met alle ups en downs; ik zou er moeite mee hebben als lijden dat in de weg staat. Eigenlijk vind ik ouder worden beangstigender dan doodgaan: ik denk soms dat ik veel tijd verloren heb, en dingen anders had moeten doen. Van rimpels krijgen lig ik niet wakker. Joke Van Leeuwen zei daar onlangs iets moois over: dat je meer rimpels krijgt aan de buitenkant, maar minder vanbinnen. Dat ervaar ik ook zo: ik neem sneller afstand van iets, en kan beter relativeren.”

“Mijn einde moet komen op een moment dat ik niet verwacht: het liefst wil ik slapend, ‘s nachts, gewoon verdwijnen. Door mijn woelig persoonlijk leven van de afgelopen vijf jaar ben ik gaan beseffen dat ik mensen die mij dierbaar zijn dat duidelijk moet laten. Sindsdien probeer ik ervoor te zorgen dat een ontmoeting altijd eindigt met iets liefs of warms, zodat ik niet zou moeten sterven met het idee dat het laatste wat ik deed onaangenaam was. Ik probeer bewust genereuzer en liefdevoller te zijn – wat niet wegneemt dat het nog altijd kan foutgaan.”

Waar ik vroeger groots en meeslepend wilde leven en alles geven om literair ergens te komen, ben ik nu tevreden met groots en meeslepend leven; ergens komen is niet langer het doel.

“In mijn schrijven is de dood, altijd aanwezig, omdat het meestal gaat over niet naar de ander toe kunnen, niet de perfecte partner zijn, foute keuzes gemaakt hebben: allemaal dingen die voor mij verbonden met verdwijnen en doodgaan. Er zit wel een evolutie in: van niet in de mogelijkheid zijn om te communiceren tot pogingen ondernemen die mislukken tot echt het conflict aangaan. Bianca uit Tegenwoordig heet iedereen sorry is mijn meest daadkrachtige personage tot hiertoe. Dat zegt ook iets over mij: als ik terugkijk op mijn boeken merk ik dat ik toch altijd weer mezelf neerschrijf.”

“Natuurlijk hoop ik dat mijn werk doorleeft als ik er niet meer ben, maar het is nu eenmaal zo dat papier zuur wordt en verdwijnt.  Ik maak me daar geen illusies over. Ook dat is veranderd met de jaren. Waar ik vroeger groots en meeslepend wilde leven en alles geven om literair ergens te komen, ben ik nu tevreden met groots en meeslepend leven; ergens komen is niet langer het doel. Tegenwoordig denk ik: ‘Die Nobelprijs ga je niet krijgen, dus blijf maar rustig, Bart.’ Mijn drive is onveranderd, maar ik ga er gezonder mee om. Dat heeft ook te maken met de keuzes die ik tegenwoordig maak: dat gaat vooral over vrijheid. Niet dat ik plots losbandig word, maar ik hou me minder in, en het blijkt dat ik daar gelukkiger van word.”

Als ik vooralsnog miljonair zou worden, zou ik wel een fonds oprichten voor beginnende schrijvers en misschien ook een Bart Moeyaert ziekenhuis, zo’n heel gespecialiseerde plek waar kinderen beter kunnen worden.

“Eenmaal ik dood ben, is het aan de anderen. Ik hoef niet het laatste woord te hebben. In zekere zin heb ik dat al gehad, in De Hemel: op het einde gaat die man dood, en Dat heb ik al gehad, in De Hemel: op het einde sterft de man. Iedere keer als ik op het einde van de muziekvoorstelling met het Nederlands Blazers Ensemble de coulissen inliep, barstte ik in tranen uit, alsof ik zelf een beetje was doodgegaan. Dat voelde echt heel erg louterend. Misschien heb ik dat voor mezelf geschreven, zodat ik er beter mee om kan, en ik, als ik echt doodga, daarnaar kan teruggrijpen om te weten hoe ik ermee om ging.”

“Verder hoeft er van mij niets over te blijven; ik hoef geen straat of geen plein. Al vind ik het geweldig dat Klein op de zijmuur van de Antwerpse Stadsschouwburg staat en ik na mijn dood gelezen kan worden door voorbijgangers. En als ik vooralsnog miljonair zou worden, zou ik wel een fonds oprichten voor beginnende schrijvers en misschien ook een Bart Moeyaert ziekenhuis, zo’n heel gespecialiseerde plek waar kinderen beter kunnen worden. Niet omdat ik mijn naam wil later verder leven, maar gewoon omdat ik het fijn zou vinden nog iets goeds te doen na mijn dood.”

Wanneer ik me er zelf van bewust geworden ben dat het leven niet eeuwig is, weet ik niet meer. Ik herinner met wel dat ik als kind hele nachten in bed lag te huilen, omdat het heelal zo groot was en ik niet kon bevatten waar het eindigde.

“Verassen of begraven, daar ben ik dan weer niet uit. Misschien toch eerder verassen. Ik heb 25 jaar geleden afscheid genomen van iemand die veel voor mij betekende; de strooiweide van het Schoonselhof stond vol met madeliefjes, waardoor het leek alsof de as zelf in bloemen veranderde. Daar heb ik het idee aan overgehouden dat je, als je uitgestrooid wordt, in madeliefjes verandert na je dood. Al heeft een urne ook wel iets, maar als ik in een vaas beland, moet het wel art deco zijn. Ha!”

“Een gedicht dat bij zo’n afscheid past, heb ik nog niet gevonden. Als ik zelf een innige deelnemingskaart moet schrijven, vind ik het moeilijk om woorden te vinden; zinnen en gedichten raken uitgehold, omdat te veel mensen ze gebruiken. Ken je Het dikke schrift van Agota Kristof? De hardheid en de rauwheid waarmee die grootmoeder met die kinderen omgaat, en de manier waarop de dood om het huis heen staat, vind ik heel bijzonder. Ik begrijp wel dat mensen de dood ver van hun bed willen houden, maar ik vond het geweldig dat iemand zo duidelijk durfde te zeggen hoe sterfelijk we zijn.”

“Wanneer ik me er zelf van bewust geworden ben dat het leven niet eeuwig is, weet ik niet meer. Ik herinner met wel dat ik als kind hele nachten in bed lag te huilen, omdat het heelal zo groot was en ik niet kon bevatten waar het eindigde. Niet omdat ik dat ergens gelezen of geleerd had, maar omdat ik in mijn hoofd zover had doorgedacht dat die gedachte ineens bij me opdoemde en alles verteerde, als een soort koorts, een gevoel dat alles veel en veel te groot was, en wij, niet alleen ik, maar wij allemaal, heel erg nietig. Die herinnering is heel sterk: angstig zijn omdat je iets wil begrijpen, maar het niet kan.”

Het stuk zoals het is verschenen, kan je hier nalezen.