Het einde van bart van loo

DSLetteren —  ‘Al als kleine jongen verzamelde ik doodsprentjes, ingeschoven in plastic bladen in dikke leren mappen; een heel lugubere collectie. Mijn favorieten waren dode oude familieleden: ik deed niets liever dan in de schoendozen van mijn groottantes snuffelen naar oude doodsprentjes, die anders na hun dood verbrand zouden worden. Daarover schreef ik, op mijn oude typmachine, mijn eerste boekje: De geschiedenis van de familie Van Loo en van vele andere. Eigenlijk omvatte dat al wat ik later ben gaan doen: informatie verzamelen over dode mensen en die in een boek gieten.’

‘De zus van mijn pa is erg jong gestorven. Ik was toen negen, en plots zag ik mijn vader huilen en mijn oom zijn tranen verbijten. Ik herinner me nog dat ik naar mijn eigen nagels keek en vond dat die erg paars waren, en bang werd dat ik zelf zou sterven; ik durfde ook niet naar de begrafenis gaan. Heel indrukwekkend vond ik dat allemaal; een mens vergeet dat niet licht, de eerste keer dat hij de dood tegenkomt.’

‘Eigenlijk is de dood altijd in mijn gedachten; ik kan geen film zien zonder me bewust te zijn van onze sterfelijkheid. Als ik bijvoorbeeld naar Otto e mezzo, een prachtige zwart-wit film uit 1963 zit te kijken en een actrice in die film een deur zie opendoen, sla ik automatisch aan het rekenen: als ze daar veertig is, is ze geboren rond 1920, en zit ik dus wellicht naar een dode te kijken. Dat besef is er altijd: als ik met mijn vrouw naar Franse films kijk, vraag ik haar van elke acteur of hij of zij nog leeft. Het grappige is dat onze dochter van vijf dat nu ook begint te doen, en mij komt vragen of Filips de Goede nog leeft.’

‘In mijn boeken smeer ik de sterfscènes altijd breed uit. Iedereen weet dat Jan zonder Vrees in 1419 in Montereau-Fault-Yonne in de val is gelokt, maar ik vind het spannend wat er net daarvoor is gezegd. Natuurlijk is dat een schrijverstruc om een paar belangrijke momenten uit zijn leven terug te halen, maar ik wil ook echt weten wat zijn laatste gedachten waren: hij is die brug opgestapt in het besef dat er veel afhing van die ontmoeting, maar hij had nooit gedacht dat de zoon van de Franse koning hem daar en dan zou vermoorden. Of ik stel me voor hoe Filips de Goede in 1467 rochelend en seniel geworden de geest gaf, terwijl zijn zoon Karel de Stoute naast hem zat te huilen in het besef dat zijn vader aan het sterven was. Of de waanzinnig geworden de Maupassant… hoe heeft die zijn laatste momenten beleefd? De dood vastleggen is een uitdaging voor een schrijver en de lezer leest dat ook graag, maar het is meer dan dat: hoe we daarmee omgaan, dat is toch de essentie van alles?’

‘Het leven is een onverklaarbare aanwezigheid en de dood is het tegenovergestelde: een even onverklaarbare afwezigheid. Soms probeer ik het me voor te stellen, maar zodra je beseft dat het betekent dat heel de wereld doorgaat en jij er niet meer bent, val je in een totale leegte, want op het begrijpen daarvan loopt ons denken stuk, dat is het debacle van het intellect. Dat is het ultieme dat alles overstijgt. En daar moet je mee verder, met dat doodsbesef.’

‘Met mijn eigen dood ben ik niet zo bezig; mijn vrouw en ik zitten nu in die levensfase waarin onze ouders ouder worden, en al kunnen ze zeker nog vijftien jaar mee, toch beseffen we dat dit de laatste gelukkige jaren zijn die we delen en dat we daar nu van moeten profiteren. Tegelijk denk ik ook aan onze dochter, want hoe cliché ook en hoeveel boeiende we daarnaast ook doen, zij is het licht van ons leven, en de echte reden waarom ik zo lang mogelijk moet leven en naar het eeuwige licht moet streven. Ik wil vooral sterven na mijn ouders en voor mijn dochter: dat is mijn wens, dat die natuurlijke logica gerespecteerd wordt. Of ik verkies ineens onverwacht dood te vallen, of liever zou te horen krijgen dat ik nog drie jaar heb? Het eerste mag alleen als ik echt heel oud ben, anders wil ik liever afscheid kunnen nemen.’

‘Ergens in mijn conceptmails staat, onverzonden, een mailtje klaar met de muziek die ik op mijn begrafenis wil; ik heb het nog niet naar mijn vrouw gestuurd, maar misschien moet ik het jou nu sturen, dan staat het ineens gedrukt. En ik wil graag speeches: ik ben een verteller, ik hecht erg aan die orale traditie. Woorden, verhalen, niet alleen van goede sprekers achter microfoons, maar ook van mensen die midden in de kerk rechtstaan en iets aflezen van een papiertje. En de juiste rituelen: een kist die binnengedragen wordt, een kist die buitengedragen wordt, de gepaste gezangen, mensen die afscheid komen nemen. En dan de grond in, want vuur associeer ik niet met iets positiefs. Misschien komt het door over Jeanne d’Arc te lezen, die zo bang was om verbrand te worden. Laat mij maar zachtjes vergaan, laat mijn nagels nog even doorgroeien in de kist; ik vind dat veel natuurlijker.’

‘99,9% van de schrijvers verglijden in de vergetelheid, dus ik schrijf niet voor de eeuwigheid; ik wil liever nu gelezen worden. Maar ik zit natuurlijk wel in mijn boeken, dus het is toch een poging om de dood voetje te lichten. Het liefst zou ik willen dat mijn achterkleinzoon of dochter in de familiebibliotheek mijn boek ontdekt, maar dat is projectie: ik had zelf zo graag een boek van mijn overgrootvader gevonden, om dichter bij die mens te komen, of een dag doorgebracht met mijn overoveroveroverovergrootvader ten tijde van de hertogen van Bourgondië, zodat ik hem kon vragen of hij wist wie zijn hertog was en zo… zoiets zou ik mijn achterachterachterkleinzoon toewensen. De vraag is alleen of wat wij nu schrijven binnen honderd jaar nog leesbaar zal zijn, want onze taal verandert zo snel — wie wordt nu nog gelezen? Alleen Elsschot. Die schreef dan ook heel sober. Misschien schuilt daarin wel het geheim: in sober schrijven. Laat dat nu juist zijn wat ik niet doe.’

Het stuk zoals het is verschenen, kan je hier nalezen.