het einde van jaap robben #DSLETTEREN

08/03/2019,  DSLetteren –  “De dood kwam heel vroeg mijn leven binnen: mijn oppasmoeder, aan wie ik erg gehecht was, ging dood op mijn vierde. Dat begrijp je niet, als kind; ik bleef mijn moeder maar vragen wanneer ze terug zou komen. Toen het tot me doordrong dat ze voor altijd weg was, heb ik de hele dag gehuild; ik was ontroostbaar. Want ik begreep plots dat dood iets definitiefs was, terwijl dat op die leeftijd nog iets magisch en tijdelijk lijkt. Daarna ben ik er erg lang erg bang voor geweest, voor doodgaan.”

“Later raakte ik gewend aan onze sterfelijkheid, en leek sterven me vooral jammer omdat leven zo leuk is, maar sinds ik vader ben geworden, is het anders: nu moet ik echt niet doodgaan. Dat zou al te naar zijn voor mijn zoontje, en voor de tweede die eraan komt, als ze veel te jong met dat verdriet zouden moeten omgaan. En zelf zou ik het vreselijk vinden iets te moeten missen. Maar bang ben ik niet: ik heb ontdekt dat het lichaam bij alle grote gebeurtenissen in het leven een vernuftig stofje paraat heeft om je er doorheen te helpen. Volgens mij is dat met de dood niet anders: vroeger dacht ik dat het iets was waar je als een tegenspartelend cartoonpoppetje heengesleurd werd, maar nu denk ik eerder dat je er gewoon inkukelt, dus dat lijkt me niet zo eng.”

“Misschien is dat wel veranderd door leven te zien ontstaan, van niets naar een kind van een meter hoog. Door dat groeien te zien snap ik nu ook beter wat niet zijn is. Ik stel me het leven eerder voor alsof we met z’n allen op een rolband staan, en als daar niet af en toe mensen afkukelen, wordt die te vol: de dood geeft ook op allerlei manieren ruimte aan de mensen na je. Het is alleen jammer dat je, eenmaal dood, niet meer weet hoe dingen aflopen: wat er nog ontdekt wordt, hoe je kinderen opgroeien, hoe de wereld er binnen 100 jaar uitziet… alleen al uit nieuwgierigheid zou ik graag nog een hele tijd blijven leven.”

“Ook in mijn werk is het niet zo’n groot ding. In Birk was de dood natuurlijk wel belangrijk, maar dat kwam rechtstreeks voort uit het verhaal. In Zomervracht gaat alleen een hond dood. Misschien was ik er na Birk even mee klaar, of misschien zit ik gewoon in een periode in mijn leven waarin de dood niet zo’n grote rol speelt: zowat iedereen dicht bij mij leeft nog. Maar dood in de zin van afwezigheid is voor mij wel een wezenlijk onderdeel van kunst: voor het publiek is de maker van een kunstwerk heel vaak afwezig, en toch werkt het nog. Je kan lezen, kijken of luisteren zonder dat de kunstenaar erbij is. Er zijn hele radiozenders vol dode kunstenaars, waar hun namen dertig keer per dag voorbijschieten terwijl zij al honderden jaren dood zijn. Zo is het ook met schrijven: voor het boek maakt het niets uit of de auteur nog leeft of niet. Maar net voor een boek af is, ben ik wel altijd bang om dood te gaan voor het klaar is; ik zou het jammer vinden om dood te gaan met een goed idee in mijn hoofd.”

“Iets achterlaten voor de eeuwigheid, daar ben ik niet mee bezig. Wat ik wel leuk vind is dat je momenten of gedachten vastlegt die mensen die je kennen later kunnen teruglezen; ik zou zelf ook graag iets van mijn overgrootvader lezen. Misschien probeer ik door mijn boeken wel een verbinding met de toekomst te maken, een intiem contact te leggen met een achterkleinkind dat ik nooit zal kennen. Maar zelfs de grote dingen vervagen met de tijd: ik kan geen liefde voelen van mensen die ik niet zelf gekend heb, dat zijn gewoon mensen op foto’s.”

“Toch heeft schrijven iets bijzonders: door gebeurtenissen te verstollen in woorden maakt het momenten waardevoller dan dat ze in de achteloosheid van de ervaring voorbijgingen. Dat ik muziek kan horen die driehonderd jaar oud is en die me nog raakt, vind ik bijzonder. Zo hoorde ik onlangs in de auto een compositie van een Catalaans componist: mooi, maar zwaar. ‘Draag de kist maar binnen,’ dacht ik. Bleek het 380 jaar oude uitvaartmuziek te zijn. Dat iets wat zo lang geleden gemaakt is toch contact maakt, dat is het mooiste aan kunst. Het is iets als positieve microplastics: je stuurt iets de wereld in, het verspreidt zich en een hele tijd later duikt het elders weer op. Het wordt ook steeds kleiner: een boek stolt tot een paar beelden in het hoofd van een lezer, en zonder dat je het beseft kan je door te lezen het gevoel hebben iets meegemaakt te hebben. Het nestelt zich, in mensen, in boekenkasten, in bibliotheken. Over honderd jaar zijn er vast nog ergens tien of honderd van mijn boeken over, ergens. Dat is een heel microplastic-achtig idee.”

“Maar goed: als ik moet sterven, dan liever niet in mijn slaap. Ook al is het verdrietig en lastig, je beleeft het maar een keer, en het is ook het laatste wat je meemaakt. Daarna is het heel lang wit en heb je er zelf geen verdriet meer van. Ja, wit, niet zwart; ik associeer de dood eerder met licht.”

“Verder wil ik liever begraven worden dan verbrand, zodat je een deel wordt van de aarde en de wormpjes en de bomen; ingepakt worden zand lijkt me fijner dan verbrand en uitgestrooid worden en wegwaaien. Ik vind het gek dat je je hele leven zuinig bent op je lichaam, niet teveel drinkt en je tanden poetst, maar zodra je dood bent, verbrand je de hele boel. Ergens voel ik toch de behoefte voorzichtig om te gaan met dat dode lichaam; je zou er ook niet mee gooien, dus waarom zou je het dan wel in een oven stoppen?”

“Een natuurbegraafplaats lijkt me wel iets, gewoon in een bos. Maar hoe het verder geregeld wordt, laat ik aan de mensen rondom mij over. Alleen lekker eten lijkt me belangrijk, maar dat vinden zij ook, en een beetje een persoonlijke dienst, want ik vind het altijd erg suf als de ceremoniemeester nauwelijks de naam van de dode kent.”

“Maar eigenlijk vind ik het tijd dat de dood wat moderniseert: hij is een beetje fifties paternalistisch. Misschien moeten we meer inspraak krijgen, dat zou erg bij deze tijd passen. Ook dat er maar twee keuzes zijn, leven of dood, is nogal ouderwets. Misschien moet dat een spectrum worden: ‘vandaag ben ik halfdood, en dat bepaal ik zelf.’ Alles wordt steeds minder binair: ja/nee, m/v, hetero of niet… dat is een van mooiste dingen aan deze tijd. Alleen met de dood zijn we nog niet zover: zelfs euthanasie is niet meer dan een meerkeuzevraag met 1 vakje. Ja kan je invullen, maar nee wordt uiteindelijk toch ja.”

“Zelf heb ik daar nog nooit over nagedacht: ik kan me gewoon niet voorstellen dat ik dat ooit zou willen. Niet omdat ik het afkeur, maar uit levenslust: ik zou altijd denken aan de momenten van geluk, nieuwsgierigheid of liefde die nog kunnen komen. En dan denken: ‘zet even door. Je bent nog lang genoeg dood, straks.’”

Het stuk zoals het is verschenen, kan je hier nalezen.

 

Kort na mijn interview met Jaap Robben stierf Robert Ryman. Als de dood voor iemand wit is, dat vast voor hem, dacht ik. Ik schreef er een column over, die eindigde met:

Nu ben je dood. Als iets een einde stelt aan ons handelen, is dat het wel. Onlangs, tijdens een interview met Jaap Robben, viel het me op dat hij de dood als heel veel wit omschreef. “Jij niet dan?” vroeg hij. “Nee. Eerder als een zwart vlak.” “Een vlak?” “Iets als een frontale aanrijding met Malevitsj’ Zwarte Vierkant, en daar dan in wegzinken.” “Maar is het er wel stil dan?” vroeg hij. Meteen moest ik aan Joost Zwagerman denken, die zich in zijn essaybundel De stilte van het licht afvraagt wat de kleur van stilte is: zwart of wit. (Volgens mij is zwarte stilte oorverdovend, en leunt witte stilte aan bij de niet-hoorbare frequenties van tinnitus.) Hoe dan ook, de gedachte leidt naar jou. Want, zo zei je over je werken: “I want to raise the issue of silence.” Of, met een grapje dat enkel jou deed lachen: “Silence is the new loud.” Het verleidde Zwagerman ertoe je werk te omschrijven als een vergeefse poging tot het vastleggen van een afgedwongen, ingelijste stilte. Een moment tussen ervaring en bewustzijn.

Is het stil, daar waar je bent? Ik heb er geen idee van, en jij kan het me niet meer zeggen. Maar één ding is zeker: als Jaap gelijk heeft en de dood wit is, wordt het daar met jou een stuk interessanter.

Het ga je goed,

Gaea

En daar mailde Jaap me dan weer over:

Bijzonder mooie column, een eer om erin te mogen figureren.
Ik moet zeggen dat ik er nog steeds over nadenk, dat wit en zwart waar we het over hadden. Soms lijkt zwart precies dezelfde kleur of tint als wit. Heb jij dat ook weleens? Als het tijdens een voorstelling in het theater plots ineens donker wordt, dan zie ik uit dat diepe donker juist weer witte vlekken opdoemen.
Misschien zijn die twee tegengestelde tinten eigenlijk precies dezelfde. Door lang naar wit te kijken en dan naar iets anders, zie ik juist weer zwart. Misschien zien we toch hetzelfde als we er langer naar kijken. Maar ja, daar komen we nooit achter met die rare dood. Al kan het natuurlijk ook zo gaan: Nog vlug even aan onze schommel in de tuin van vroeger denken, mijn moeder die me optilt. Mijn eerste kus en dan poefff, het licht uit. En dan denken: godsamme Gaea had toch gelijk. Niks wit hier.
Enfin.
Veel groeten, Jaap