het einde van jeroen theunissen #DSLetteren
DSLetteren, 08/06/2018 – “Natuurlijk wil ik dat mijn dood zo laat mogelijk komt. En het liefst ook niet al te plots, zodat ik de kans heb om afscheid te nemen. Maar de dood laat zich niet dwingen, die komt als hij komt. Denk maar aan Elckerlijc: ‘Och doot, sidi mi soe bi als icker alder minst op moede...’ “
“Als twintiger was ik heel erg bang om te sterven, en vooral om onverwacht te sterven; ik ging elke nacht slapen met de gedachte dat het zou kunnen dat ik niet meer wakker werd. Ik kreeg daar echt paniekaanvallen van. Intussen ben ik erachter dat het leven te kort is voor al te veel paniek, maar die onvoorspelbaarheid bevalt me nog steeds niet.”
“Anderzijds zou ik ook niet nu al willen weten wanneer ik ga sterven; je moet tenslotten altijd leven alsof het leven eindeloos is. Dus een week vooraf lijkt me voldoende. En die week zou ik dan vooral niet proberen om nog alles af te werken wat ik aan het doen was. Ik zou gewoon willen doorleven zoals ik nu leef, want als je plots allerlei andere moet gaan doen omdat het je laatste week is, heb je misschien niet het juiste leven geleefd. Dat vind ik treurig.”
“Hoeveel boeken ik nog kan schrijven voor ik ga, laat me koud. Veel van mijn boeken zijn nu al niet meer verkrijgbaar, dus ik ga ervan uit dat dat ooit het lot zal zijn van alles wat ik schrijf. Maar er is wel een band tussen mijn schrijversschap en mijn eindigheid: ik schrijf omdat ik het leven niet zo goed begrijp, en dus probeer ik mijn leven zin te geven door te schrijven. Dat klinkt misschien zwaar, maar het is wel waar. Ons grote probleem is namelijk niet de dood, maar wel het feit dat we geboren worden. Je kan daar Heidegger bijhalen, maar het komt hierop neer: je hebt niet om het leven gevraagd, dus de dood is alleen maar een terugkeer naar de normale toestand. De anomalie is het leven, niet bij de dood.”
“De gedachte die mij altijd weer raakt, al van toen ik twintig was, is de beginzin van Camus’ De mythe van Sisyphus. Met name dat er maar één belangrijke filosofische vraag is: pleeg je zelfmoord of ben je bereid toch te leven, ook al is ons bestaan zinloos? Ik wil het leven heel graag leven. Dus dan moet je er ook iets mee doen. En het gevolg daarvan is dat de dood een vervelende kwestie wordt, waar je je voortdurend van bewust bent. En toch: ik besef dat het vooral gek is dat ik besta. Als dat ophoudt, ga ik gewoon terug naar de toestand van daarvoor. Alleen heb ik daar absoluut geen zin in. Dat is het dilemma dat mij boeit en kwelt.”
“Ik denk dat ik een jaar of negen was dat ik mij bewust werd van de eindigheid van het leven. Mijn grootvader stierf, en ik herinner mij dat ik toen in een heel gelovige fase zat en dacht dat ik hem door te bidden terug kon brengen. Dat is niet gelukt, en plots werd ik me bewust van mijn onmacht en van het onvermijdelijke opschuiven van de tijd.”
“Nog zo’n vreemde tegenstelling: we hebben nog nooit zo lang geleefd als nu, en toch zijn we obsessiever dan ooit bezig met onze eindigheid. Terwijl het eigenlijk gezonder is jezelf te zien als een deel van een gemeenschap, een geheel dat als jij wegvalt gewoon verder blijft bestaan.”
“Dat er iets na de dood zou zijn, lijkt me volkomen absurd. Onze eindigheid is een deel van het leven. Niet dat ik niet nog eens wil terugkomen, maar een eeuwig leven lijkt me niet geweldig. Ja, er zijn tegenwoordig goeroes in Silicon Valley die de sterfelijkheid proberen oplossen, maar wat ga je doen, als je plots 2000 jaar oud kan worden of je hersenen geupload kunnen worden in een nieuw lichaam? Ons leven, het verhaal dat we onszelf vertellen, heeft een begin en een einde, zoals elk boek; je kan het wat rekken, maar uiteindelijk moet je plaats ruimen voor de volgende.”
“In mijn eerste dichtbundel heb ik een gedicht over de dood geschreven, een kleine Spielerei eigenlijk; volgens mij ken ik het nog vanbuiten. ‘Met de dood is het als met een tourist die het mooiste meest authentieke plekje niet vond en op de rotonde rondjes bleef draaien omdat hij de plaatselijke taal niet verstond.’ Dat vind ik nog steeds een mooi beeld: dat de dood verdwaald is, en te verlegen om de weg te vragen. Maar dat is een wensbeeld, en gedateerd bovendien: tegenwoordig zou de dood een gps hebben.”
“Verder heb ik weinig over de dood geschreven, misschien ben ik nog te jong om me met het einde bezig te houden. Misschien ben ik eerder bezig met geboren worden, zoals in mijn bundel Hier woon je, die ik voor mijn zoontjes schreef. Ik heb wel notities gemaakt voor een verhaal over iemand die euthanasie gaat plegen, en waarvan ik de laatste week van achter naar voor wil beschrijven, dus met de dood als startpunt; dat lijkt me boeiend.”
“Wat er achteraf met mij gebeurt, laat mij volstrekt koud. Ik hoop alleen dat ik niet meteen verdwijn uit de herinneringen van mijn familie en vrienden. Verder wil ik misschien wel eindigen in een begraafbos, waar je as in een ecologisch afbreekbare urne aan de wortels van een boom wordt geplaatst, die zich dan voedt met jou. Dat ik nog een jaar of 300 kan voortleven in een beuk, vind ik een troostende gedachte. Maar als ze na mijn dood van mijn lichaam steak tartare maken is dat voor mij ook goed. Alleen misschien geen zerk met bloemen; ik heb niets met bloemen en meestal zijn kerkhofbloemen ook lelijk. En ze mogen natuurlijk ook een straat in Brussel naar mij noemen. Maar dan wel iets behoorlijk: de boulevard Jeroen Theunissen of zo. En dan mag jij een klein zijstraatje daarvan zijn.”
Het stuk zoals het is verschenen, kan je hier nalezen.