het einde van rachida lamrabet

DSLetteren —  “Hou ouder ik word, hoe meer ik aan de eindigheid van alles denk. Het is niet de dood die mij angst aanjaagt, dat we sterven is onvermijdelijk; wat mij zenuwachtig maakt, is het gegeven dat het leven eindig is en er nog zoveel moet gebeuren. Ik heb de hele tijd het gevoel dat ik niet alles zal kunnen doen wat ik nog zou willen. Dat ik te laat ben, mij moet haasten, moet rennen, geen tijd te verliezen heb. Daardoor ga ik gejaagd door het leven, en dat is bij momenten een erg oncomfortabel gevoel.”

“Toen ik een jaar of elf was, stierf een klasgenoot van ons aan CO-intoxicatie. Dat was mijn eerste echte confrontatie met de dood, en ik was daar erg verdrietig om. Maar het was niet zijn dood zelf die mij het diepst raakte, hoewel het natuurlijk heel triest is als iemand zo jong sterft; wat ik het ergste vond was dat die jongen altijd gepest was op school, dat hij dat allemaal had moeten meemaken en dan gestorven was zonder één moment in zijn leven gekend te hebben waarop hij wel blij was en alles wel goed liep. Daar heb ik erg lang mee geworsteld.”

“Misschien vind ik het daarom nu zo belangrijk dat je leven leeft zoals je het wil leven en je daar goed bij voelt, en de dingen doet die je wil doen. En dat je het goede doet, want het kan elk moment gedaan zijn, en kan je het niet meer goedmaken met mensen die je gekwetst hebt, al is dat natuurlijk onvermijdelijk in het leven. Dat speelt altijd door mijn hoofd: dat het morgen voorbij kan zijn, en het dus vandaag moet gebeuren. En je moet proberen er het maximum uit te halen: je hebt geen tijd te verliezen, je mag niet te veel fouten maken, je moet vooruit. Want als het plots afgelopen is, heb je een onaf leven. Natuurlijk is het een waanidee dat mijn leven ooit wel af zal zijn, maar dat is mijn grootste angst: dat ik hier vertrek en mijn leven niet af is, maar rafelig en rommelig. Dat ik niet alles tot een einde heb gebracht, afgewerkt, afgerond. Die gejaagdheid is er ook tijdens mijn schrijven: je kan het niet maken om onafgewerkte dingen achter te laten.”

“Ik ben lucide genoeg om te beseffen dat alles vluchtig is en niets voor de eeuwigheid, zeker niet hetgeen ik schrijf. Dat is niet neerbuigend bedoeld, ik ben wel trots op wat ik schrijf, maar ik weet dat het zal verdwijnen. Dat is ook niet erg. Als ik weg ben, ben ik weg. Er zijn andere dingen die je achterlaat die ik belangrijker vind: dat ik zal doorleven in mijn kinderen bijvoorbeeld, meer dan in mijn boeken. Of de relatie die je hebt met mensen en de herinnering die je bij hen achterlaat. Dat geldt onrechtstreeks natuurlijk ook voor je lezers, maar voortleven gaat vooral over wat je veroorzaakt in het leven van anderen, en hoe ze aan je denken na je dood.”

“Ik ben opgevoed met het idee van een hemel en een hel, en de gedachte dat het leven hier eindig is maar het hiernamaals eeuwig: een utopie zonder pijn en lijden waar je voor eeuwig en altijd gelukkig kan zijn. Dat is een sprookje, denk ik, dat veel mensen nodig hebben om het harde leven hier op aarde draaglijk te maken en betekenis te geven; ik vrees dat de werkelijkheid minder sprookjesachtig is. Zelf heb ik dat religieuze idee in mijn tienerjaren al losgelaten, het leek me te eenvoudig. Of misschien ben ik niet spiritueel genoeg voor. Maar ik ben wel ontvankelijk voor mysterie, dus met zekerheid zeggen dat er niets is na de dood, kan ik niet. We maken deel uit van een cyclus is van leven en dood, en alles komt op een bepaalde manier gewoon terug. Dat is de cirkel van het leven.”

“De dood zelf stel ik me voor als het einde van mijn bestaan. En daarna… Ik ben er nog niet helemaal uit of het dan helemaal gedaan is, of of we niet op een of andere manier toch nog ergens rondzweven. Ik hou ervan om dat een beetje open te laten, omdat het een mysterie is. Misschien is er helemaal niets, alleen zwart, misschien is er wel iets – we weten het niet.”

“Wat me afschuwelijk lijkt, is een gewelddadige dood te sterven. Het liefst zou ik rustig in mijn bed doodgaan, omgeven door de mensen die ik graag zie. Alleen sterven lijkt me gruwelijk, zonder dat er iemand is die je hand kan vasthouden, in je ogen kan kijken en naar je kan glimlachen.”

“Daarna wil ik graag gewoon begraven worden; waar maakt me niet zo uit. Veel mensen uit de Marokkaanse diaspora willen graag in het land van hun ouders of voorouders begraven worden; voor mij hoeft dat niet per se. Maar ik vermoed dat mijn familie dat wel liever zou hebben, dus dan ben ik geneigd daaraan toe te geven, omdat ik er wel aan hecht deel uit te maken van die grotere familie. Dus als ze erop aandringen, zou ik zeggen: oké, ginder dan.”

“Hoe mijn begrafenis eruit moet zien? Ik heb een bloedhekel aan grote ceremoniën, zeker als ik zelf het middelpunt van de aandacht ben. Het gruwelijkste wat mij overkomen is, is mijn eigen huwelijk. Ik was wel erg verliefd op die persoon en wilde erg graag trouwen, maar alles daarrond was echt een nachtmerrie. Marokkaanse huwelijken zijn één groot circus; ik heb het zo georganiseerd dat het maximaal gedownsized was, maar dan nog was het een gruwel. Ik hou echt niet van dat grote, bombastische gedoe met dramatische rituelen en toestanden; ik wil het graag heel eenvoudig. Sober. Soberheid vind ik belangrijk, zo ben ik gewoon. Dus ik zou graag een islamitisch ritueel willen, dat is gelukkig wel heel erg sober, daar komt zelf geen kist bij te pas, gewoon een paar recitaties van koranverzen en dan neem je afscheid. Gehuld in wit laken en gedaan, dat vind ik eigenlijk prima.’

Het stuk zoals het is verschenen, kan je hier nalezen.