#heteinde van gaea schoeters #DSLETTEREN

21/12/2018, DSLetteren, opgetekend door Vicky Vanhoutte – ‘Mijn hele leven al ben ik meer geïnteresseerd in onsterfelijkheid dan in de dood. Doodgaan is heel reëel en ik verhoud me liever niet tot de werkelijkheid. Ik verkies de fictie. Elke poging om te scheppen, is een poging om te ontsnappen aan de dood. Je kan alleen maar zo zot zijn om kunst te proberen maken als je de drang voelt daar onsterfelijk mee te worden. Beethoven zei: ik schrijf geen muziek voor de generatie van vandaag, ik schrijf muziek voor die van morgen. Ik schrijf omdat ik de ambitie heb om binnen 300 jaar gelezen te worden. Die projectie in de toekomst is irreëel, maar kinderen krijgen en in hen verder willen leven, is evenzeer een illusie. Ik wil altijd alles en ik doe alsof het allemaal kan. Als je niet gelooft in de illusie, waarom zou je je dan de moeite getroosten?’

‘Mensen zijn doorgaans afkerig van de gedachte vijfhonderd jaar te kunnen leven, ik zou het heerlijk vinden. Zoals Tilda Swinton in Only lovers left alive. Ze heeft alle talen geleerd die haar interesseerden, de boeken gelezen die ze wilde lezen. Het idee niet langs de oppervlakte van de dingen te moeten suizen en je kennis uit te diepen, lijkt me fantastisch. Al denk ik niet dat je na vijfhonderd jaar een synthese kunt maken waarin de zin van het leven zich ineens openbaart. Wellicht blijf je in een soort oermenselijke verwarring rondscharrelen. Maar dat is de charme van onze soort.’

‘Ik ben niet bang voor het sterven an sich. Ik ben atheïst: het licht gaat uit, ik heb vertrouwen in het grote zwarte vlak. (Al kan je je daar mottig aan mispakken: lees er Dieu et Moi van Jacqueline Harpman maar eens op na. Hilarisch boek.) Ook voor pijn heb ik weinig angst. Ik heb een onwillig lichaam, maar ik heb ermee leren om te gaan, afzien is maar afzien. Oud en afhankelijk worden, niet meer kunnen doen wat je wilt doen, vind ik veel beangstigender. Ik schrijf nu al met een verhoogde urgentie. Vroeger verkondigde ik met veel blabla: als ik te erg aftakel, rijd ik met een rode Ducati van een klif. Maar met de jaren krijgt dat minder haast. Tegelijk aanvaard ik het niet dat ik er niet meer zal zijn. Ik leg me niet neer bij gezag en feiten.’

‘Ik heb één keer zelf dicht bij de dood gestaan. Ik werd heel ziek op een afgelegen plek in Tadzjikistan, waar het valse westerse idee over alles controle te hebben veel minder leeft. De dorpsdokter kwam langs en zei: veel geluk, ik kan niets doen. Vreemd genoeg voelde ik geen angst, maar enorme gelatenheid. Anders was het toen een ex-vriendin in de Himalaya gigantische hoogteziekte kreeg. De Indische dorpsdokter kwam langs en zei: maybe she will die, maybe not, do you want some tea? Van gelatenheid was geen sprake, ik voelde een enorme vechtlust om haar bij me te houden. De dood van iemand van wie je houdt, vind ik veel bedreigender dan mijn eigen dood.’

‘De kans is groot dat je aan iets ontzettends banaals sterft. Wat ook weer beangstigend is, zeker als je gepland hebt om onsterfelijk te worden. Voor je het weet, bereik je een soort ridicule onsterfelijkheid. Als ik aan Tycho Brahe denk, denk ik aan pipi. Hij was de grootste astronoom van zijn tijd, durfde niet op te staan tijdens een diner, zijn blaas ontplofte en dat was het. Zo wil je de geschiedenis toch niet ingaan? In mijn familie gaat sterven vaak gepaard met een zeker comedyelement. Het eerste verhaal dat ik als kind over de dood heb gehoord, betrof mijn overgrootvader. Hij zeeg neer in de cinema, tijdens de openingsscène van een film. Mijn overgrootmoeder zei tegen mijn vader: uw opa is dood, maar we blijven zitten tot de film gedaan, want wat zullen de mensen anders denken. Dood is dood, maar the show must go on.’

‘Waar ik me aan erger, is de dichtgeslibde begrafeniscultuur van handjes geven aan mensen op een rij die de overledene nauwelijks hebben gekend, terwijl anderen die dichter bij de gestorvene stonden geen enkele functie krijgen. De bloedband gaat nog altijd boven andere banden. Maar de wereld is veranderd en die verandering vraagt andere vormen. Ik heb weinig familie, maar ik heb wel een extended family, een soort roedel die ik zelf samengesteld heb van mensen die heel dicht zijn, veelal liefdes. Ik zou het onrechtvaardig vinden als alleen mijn officiële, laatste lief met alle rouw zou mogen gaan lopen, zoals gangbaar is. Officiële lieven, ex-lieven, maîtresses, niemand mag onzichtbaar zijn, ik wil dat ze allemaal een plaats krijgen op mijn rouwkaartje. Al moeten we misschien nu al afspreken: dames, doe het in alfabetische volgorde, of er komt ruzie over wie van boven en van onderen mag. Maar ach, mijn koffietafel zal sowieso uitmonden in drama: ofwel in een partouse, ofwel in een vechtpartij. Of in beide. Lijkt me gepast. Ik ga maar één keer dood, dus ik eis veel volk, veel tranen en luister. Doodgaan is niet redelijk, het is een catastrofe, alles wat is, stopt. Daar hoort ook opera bij, een totaal overspannen theatraal genre, en de enige vorm die groot genoeg is om zo’n tragedie te vatten. Op mijn begrafenis geen ingetogen Vlaamse ‘innige deelneming’, op het horloge kijken en denken: duurt het nog lang voor we een sandwich met hesp kunnen eten?’

‘Cremeren of begraven, dat is een moeilijke. Branden is het meest logische, want vuur past bij passie. En dan uitgestrooid worden op een berg. Bergen zijn er langer dan wij, ze malen er niet om of wij doodgaan of leven en er is veel horizon. Mijn gedachten zijn er vrijer dan in de stad, waar ze soms niet verder kunnen lopen dan de gevel van de buren. Even aanlokkelijk zijn die elegante standbeelden op Parijse graven, die marmeren, treurende vrouwen, meestal met één licht ontblote borst, die iets onwezenlijks en dieptreurigs hebben. Maar omdat ik altijd alles wil: doe mij maar een marmeren huilende vrouw op een bergtop. Een bergtop vernoemd naar mij, de Schoeters Spitze.’

Het stuk zoals het is verschenen, kan je hier nalezen.