Highland games voor motoren: overstekend wild van 1000CC #Motorrijder

Motorrijder Touren, april 2014 – Je moet niet op naaldhakken aan een bergwandeling beginnen, dat weet elk weldenkend mens. Parisiennes doen het toch (en ze blijven nog overeind ook), maar Britten kiezen voor gepast schoeisel. Die lopen zelfs op stevige stappers door Parijs. Meer nog, ze hebben er een woord voor: sensible shoes. Ik weet het nu zeker: diep vanbinnen is #hetlief een Parisienne. Want zij moest en zou haar nieuwe motor –net zoals dat gaat met nieuwe schoenen- meteen uittesten. En dus trokken wij met twee overmaatse bakbeesten van 1000cc naar de single track roads van Schotland.

Akkoord, er waren verzachtende omstandigheden. Een aanslepende knierevalidatie die offroad-rijden tijdelijk onmogelijk maakt, een last-minute zoektocht naar een nieuwe bestemming, en een zeldzaam verschijnsel op de weerkaart van Europa: een zonnige zone boven Groot-Brittannië. Stiekem wilden we al jaren de glens & moors van de Schotse hooglanden gaan verkennen, maar niemand plant graag een motortrip naar een regenland. Nu de kans zich voordeed, moesten we ze wel grijpen.

Het was puur uit veiligheidsoverwegingen dat ze haar oude, vertrouwde Suzuki DR 650 enduromotor thuis zou laten en haar ‘gloednieuwe vijftien jaar oude tweedehands’-racer zou meenemen, overtuigde mijn lief me. ‘Niets zo goed om een nieuwe motor te leren kennen als 3000 kilometer bochten pikken op een verkeersluwe plek. Daarna zal ik me veel geruster voelen op de Belgische drukke wegen.’ Dus reden we, luttele uren nadat we ze haar nieuwe nummerplaat had opgevezen, de garage uit met twee tickets Schotland op zak. Zij op een Honda VTR1000F, zeg maar Firestorm; zelf nam ik dan maar mijn KTM 990 Adventure (het moet een beetje fair play blijven). Of het nu echt slim was twee motoren mee te nemen die meer benzine zuipen dan de gemiddelde Schot jaarlijks Guinness naar binnen giet, is een andere vraag, maar we moeten eerlijk zijn: leuk rijden is het wel, met zoveel paarden onder je kont.

Tijdens de snelwegrit naar IJmuiden, vanwaar je op een nachtje tijd bijna tot aan de Schotse grens kan varen, kijk ik voortdurend in mijn spiegels. Het is Ann-Sofies allereerste rit op een ‘buikschuiver’. Is dat wel iets voor haar? Eenmaal aangekomen  bij de ferry bukt ze voorover en wijst ze naar haar kont. ‘Zie je dat?’ ‘Euh…’ ‘Voor één keer geen zadelpijn!’, roept ze vrolijk uit. Ook ik geniet volop van onze keuze: eens geen ééncilinder die op de autosnelweg je nieren tot in je keel doet trillen. En toegegeven: twee meisjes op Grote Moto’s, dat levert ons wel wat bewonderende blikken op. Al heeft dat ook een nadeel, het ferry-personeel gaat ervan uit dat iedereen zijn eigen motor vastlegt in de buik van het schip; nu nog de hulpeloze vrouw uithangen durven we niet meer. Dus worstelen we zwijgend met de tegenwerkende spanriemen. Gelukkig waren we altijd al goed in spieken, en klaren we de klus alsof we het elke dag doen.

NATTIGHEID

De volgende ochtend doemt het indrukwekkende fort van Newcastle-upon-Tyne voor ons op. Althans, dat zou moeten. Helaas is er zoveel mist, dat we nauwelijks voorbij het einde van de laadbrug kunnen kijken, en zodra we voet aan wal zetten, begint het ook nog te regenen. Juist ja. Noord-Oost Engeland, het grootste druilgat van Europa.

Vreemd om zo dicht bij huis te zijn, terwijl toch alles anders is: de munt, het metrisch stelsel (hoe snel mag je als je 50 miles per uur mag?), de kant van de weg waarop je moet rijden. Het lijkt wel Indië, alleen heeft het wel regels. Heel vreemde parkeerregels bijvoorbeeld; ternauwernood vermijden we een eerste boete. Na wat gezoek naar een geldautomaat die ons Engelse ponden wil geven, duiken we Saint Oswald’s Tea House in, waar we die ponden omzetten in een stevig Engels ontbijt, compleet met worstjes, bonen in tomatensaus en bloedworst. Nu kunnen we alles aan, zelfs de regen.

Nu we hier toch zijn, passeren we even langs de Muur van Hadrianus, gebouwd om het Romeinse Rijk te beschermen tegen de Picten, woeste stammen uit het Noorden. Later bouwde Hadrianus’ opvolger, Antoninus Pius een eind noordelijker een tweede muur, met hetzelfde doel. Onze tocht van vandaag brengt ons van de ene keizer naar de andere. De metershoge muur liep oorspronkelijk ook van de ene kust naar de andere, over de hele breedte van Groot-Brittannië. Volgens de Romeinse overlevering zouden de bakstenen gediend hebben om de Romeinen te scheiden van de barbaren uit het noorden.

Vlakbij Glasgow breekt plots de zon door; van op de snelweg zien we de bakstenen opslagplaatsen en hangars liggen, die de stad haar industriële karakter geven. Zo barbaars zijn die Schotten uit het noorden niet; als we stoppen om te tanken, verwelkomt een man ons. In een niet aflatende woordenvloed van meer dan een kwartier beschrijft hij ons een motortocht hier vlakbij, van bocht tot bocht en berg tot berg. We kunnen niet meer volgen, dit lijkt in niets op het Engels dat wij op school hebben geleerd. We vragen hem om wat trager te praten, maar hij ratelt. Op het Schots accent staat blijkbaar geen dimmer.

We laten de grote wegen voor wat ze zijn, en rijden via Loch Lomond richting Kintyre. Al van bij het eerste naambord vloek ik op Paul McCartney, ik krijg zijn hit ‘Mull of Kintyre niet meer uit mijn hoofd. Maar hij had in zijn eerbetoon aan het pittoreske schiereiland wel gelijk:  het ruwe, lege landschap is hier prachtig, én een verademing voor wie enkel het Europa vol flatgebouwen, kantoren en andere betonconstructies kent.

Groene flanken sluiten ons in, en algauw draaien we de eerste pas op, die –passender kan haast niet- rest and be thankful heet. Tijdens het picknicken valt het me op dat er overal tentjes staan; nu pas herinner ik me dat dit een van de weinige landen in Europa is waar je zo ongeveer overal mag wildkamperen. Natuurlijk net nu we geen tent hebben meegenomen. Loch Awe heeft zijn naam niet gestolen; achter elke bocht duikt weer een nieuw, wonderlijk landschap op, en dat terwijl deze weg niet eens als ‘mooi’ gemarkeerd staat op onze kaart. Dat belooft.

We logeren die avond in het piepkleine dorpje Ford, bij Craig en zijn vriendin Inge. Hun dochtertje spreekt ons in het Nederlands aan, vreemd. Ik bekijk het naamkaartje nog eens goed: ‘Craig Ward’. Dan gaat een lichtje branden; dit is de vroeger gitarist van dEUS en Kiss My Jazz. Blijkt dat hij en Inge dit hotel gehuurd hebben om eens uit te testen hoe het leven als B&B-uitbater hen bevalt, terwijl ze intussen uitkijken naar een ideaal huis hier in de buurt waar ook ruimte is voor een residentie voor kunstenaars. De ontvangst is in elk geval fantastisch, en ook de sweet patato soup en de curry die Craig voor ons maakt, zijn heerlijk. Nooit gedacht nog bediend te worden door het vroegere klankbord van Tom Barman.

VERTICAAL ZWEMMEN

De volgende dag maken we een rondrit rond Loch Awe. Overal staan wildkampeerders, en op de kleine strandjes staan mensen tot hun middel in het water; zo zwemmen Schotten: verticaal. Zou dat nu echt zijn omdat het hier zo zelden zonnig is dat niemand kan zwemmen, of is het meer gewoon nog steeds venijnig koud? Oban, een toeristisch kuststadje, laten we links liggen, en we duiken over de cattlegrid heen een achterafweggetje in. Algauw rijden we tussen de loslopende koeien en schapen; het landschap is adembenemend mooi. Maar de rust is van korte duur: zodra we de hoofdweg weer opdraaien, vliegen de motards ons om de oren. Een stoet racers schiet ons voorbij aan minstens 180 km per uur, en coupeert daarbij elke bocht. Het is hoogseizoen, ook de locals willen van de zon genieten, en dat zullen we geweten hebben.

Het schiereiland Kintyre hangt met een heel kleine landengte vast aan het vasteland; die luttele kilometers hebben een bepalende rol gespeeld in de geschiedenis. De Noren hadden hun oog laten vallen op de eilanden aan de Schotse Westkust, en na jaren van oorlog waren ze tot een overeenkomst gekomen met de Schotse koningen: alle eilanden mochten ze hebben. Maar Magnus Barefoot wou ook Kintyre, dus vond hij er niet beter op dan zijn schip over de landengte te laten dragen door zijn mannen. Want als je met een schip rond een heel gebied kan, dan moet het wel een eiland zijn. Zo kwam ook Kintyre onder Noors bewind te staan.

Wij slaan een single track road in naar Skipness, waar de ferries naar de eilanden vertrekken. Na enkele uren rijden, vraagt Ann-Sofie of ik het erg zou vinden eens motoren te ruilen. Op de trage kronkelweggetjes is de Firestorm toch behoorlijk zwaar op de polsen en ook haar nek en rug moeten wennen aan de totaal andere zithouding. Ik heb geen bezwaar, laat mij dat beest maar even temmen.

Vlakbij het kasteel vinden we de Seafood Cabin. Even later staat er een bord voor ons met een heel assortiment sandwiches: gerookte zalm, gemarineerde gravad lax,, krab, heilbot, allemaal vers uit de zee. Om het prentje helemaal af te maken, komt een ouder koppel met een drietal perfect afgerichte schaapshonden aan het tafeltje naast ons zitten, en bestelt een uitgebreide afternoon tea. Alle vijf genieten ze in stilte van het fenomenale uitzicht. Nuffiger wordt het niet.

PRINSES OP DE ERWT

Dat het echt hoogseizoen is, en wat dat in Europa betekent, dringt pas de volgende ochtend tot ons door. We bellen meer dan twintig B&B’s, en allemaal zitten ze vol. Voor de komende maand of zo. Uiteindelijk vinden we toch een adresje, al is het dan wat duurder dan we graag hadden gewild. Dat we de tent niet mee hebben genomen, spijt ons steeds meer.

Langs de kust rijden we omhoog naar het desolate Rannoch Moor. De leegte is overweldigend, net als de eilandjes vol dode bomen die in de meren naast de weg opduiken. Op de wat grotere wegen komen de motoren ook beter tot hun recht: waar je op de kleine landweggetjes zeker op de Firestorm elke kiezel voelt (het is een beetje prinses op de erwt rijden), en de Adventure overal moeiteloos over- en doorheen hobbelt, heeft de racer in de snelle bochten toch een streepje voor; het is hard werken om het lief bij te houden, want intussen is ze al die paardenkracht al behoorlijk gewend. Gelukkig ruilen we regelmatig, waardoor we eigenlijk the best of both worlds hebben, iets wat eigenlijk voor heel Schotland geldt: alle Westerse comfort, maar een gevoel van ruimte en leegte dat je bijna nergens in Europa meer vindt.

Hoe dichter we bij Glencoe komen, hoe woester het landschap wordt: de weg loopt rechtdoor over het plateau, de bergwanden om ons heen worden steeds steiler. Iets in de gracht trekt mijn aandacht: een aangereden hert. Even later krijgen we een levend exemplaar te zien: op nog geen tien meter van onze motoren loopt het op zijn dooie gemak voorbij. Dit is outdoor country: in het restaurant waar we onze middagstop maken wemelt het van de klimmers en wandelaars. Verderop is zelfs een ijshal gebouwd, waar ijsklimmers winter-zomer kunnen trainen.

Wij houden de Ben Nevis, Groot-Brittanniës hoogste berg, langszij en rijden voorbij het drukke Fort William in de richting van het eiland Skye. Op een van de passen trekt een enorme reeks stenen torentjes langs de weg onze aandacht; deze steenbergjes zijn opgericht als herdenking voor geliefde doden. Het prachtige uitzicht over het meer beneden, dat ligt te blinken in de avondzon, biedt hun bezoekers troost. De weg leidt ons langs de imposante Five Sisters, in, alweer, een prachtige vallei. Maar aan de kant van de weg staat een onrustbarend bord: heavy rain expected. De hemel boven ons is stralend blauw; misschien is het alleen maar bedoeld om wildkampeerders te verwittigen, dat ze hun tent best niet al te dicht bij de rivier opslaan?

HUCKLEBUCK
Marina McLeod, die onze B&B uitbaat, verzamelt porseleinen hondjes, maar ziet er voor de rest wel uit als een drilsergeant. Die indruk blijkt de kloppen, want de mededeling ‘breakfast at 8’ komt zonder vraagteken, net als het bevel dat we onze schoenen bij de deur moeten achterlaten. Ze wijst ons wel de weg naar een geweldig visrestaurant op het perron van Kyle of Lochalsh, dat helaas al gesloten is. We staan er, met nog twee Franse koppels, wat bedremmeld voor de deur. Dan maar de Indiër, waar we uiteindelijk allemaal eindigen, ook de Schotse motard die met zijn achtjarig dochtertje op rondreis is. Hij vertelt ons dat verderop, op een groot, rood strand the Red Beach, een film met komiek en acteur Billy Connolly wordt opgenomen, maar dat we ons de moeite kunnen besparen te gaan kijken, want dat je met geen geweld in de buurt van de set kan komen. Het lijkt een faits divers. We staan er in elk geval niet bij stil.

Tijd voor een introductie van de plaatselijke fauna. Te laat bedenk ik dat ik alle bordjes had moeten fotograferen met wat er hier als overstekend wild wordt aangekondigd: herten, padden (die soms, als een van de meren opdroogt, in colonnes van duizenden op zoek gaan naar een nieuwe woonst), koeien, schapen, … En dan zijn er nog alle zelfgemaakte waarschuwingsborden, zoals de beschilderde autobanden met de boodschap: Opgepast, lammetjes! in vier talen, om ervoor te zorgen dat de toeristen niet teveel vee van de weg maaien. Opvallend is ook dat in elke kudde schapen een zwart schaap voorkomt; wellicht is dat toeval, ik heb geen idee hoe vaak dat procentueel voorkomt, maar het lijkt wel expres gedaan, als een soort bijgeloof. En dan zijn er nog de stoere, harige highlandrunderen met hun Justin Bieber-kapsel, bles voor de ogen, en de  blackfaceschapen, de nationale Schotse trots. Maar het lokale dier bij uitstek is de culicoides impunctatus, of de highland midge. Deze normaalgezien vegetarische mug verandert in de zomermaanden, als de vrouwtjes eitjes leggen, in een vraatzuchtig roofdier, dat zich volzuigt met mensenbloed. Och wat, denk je, zo’n klein muggetje. Maar geloof me, als zo’n zwerm van honderden midges op je afkomt sta je algauw de hucklebuck te dansen, en bedenk je dat de ketting spuiten ook wel tot morgen kan wachten, want gelukkig opereren de hordes vooral in de schemering.

IMAGOVERLIES

Vroeger moest je met de boot naar Skye, en toen de brug er eenmaal was, werd daar tol op geheven. Tegenwoordig kan je gratis naar de andere kant, en dat is te merken: het is behoorlijk druk op het eiland. Even maak ik me zorgen: met een wegmotor op reis in Europa, op een toeristische plek dan nog, is dat wel goed voor mijn avontuurlijke imago? Als we niet uitkijken, maken we onze volgende reis met een Renault Espace vol kinderen naar Zuid-Spanje.

Als we de pas naar Quiraing indraaien zijn we al snel weer alleen. De haarspelden zijn behoorlijk nauw; ik kijk in mijn spiegel, ervan overtuigd dat Ann-Sofie haar handen gaat hebben aan de Firestorm in die smalle, korte bochten, maar ze slalomt me zorgeloos achterna. Of het niet lastig is, vraag ik boven op de pas, of op zijn minst aanpassen? Verbaasd kijkt ze me aan. ‘Lastig, haarspelden met die motor? Ben je mal! Ik wil nog een keer.’ Gezwind neemt ze dezelfde weg weer naar beneden, om nog eens naar boven te komen. Ze rijdt de pas opnieuw en opnieuw, steeds sneller. Na de vierde keer stopt ze vlak naast mij. ‘Zeg schat, wat is eigenlijk de goede techniek om steile, scherpe bochten te nemen?’ Aargh!

Boven ons kleurt de lucht inktzwart. Juist, er stond weer zo’n heavy rain bord te flikkeren op de brug daarnet… Maar we hebben geluk: we kruisen de bui terwijl ze over het eiland trekt. Een minuut lang hebben we regen, dan rijden we onder een stralende zon verder. Uit de kletsnatte banen stijgen mistslierten op.

Vanavond is het visrestaurant wel open; The Times heeft het niet onterecht verkozen tot het beste stationsbuffet van het land. Een van de meisjes vertelt ons dat ze hun eigen boot hebben, waarmee ze onder andere Sint Jacobsvruchten opvissen. Ook mijn krabcurry is heerlijk, en zelfs de Schotse desserts zijn een succes. Skye zelf vonden wij niet mooier dan de rest van het land, maar alleen al hier eten maakte de omweg de moeite waard.

THE LONG WAY ROUND

De West Coastal Way brengt ons naar Applecross, over Bealach-na Ba; deze smalle bergweg, oorspronkelijk bedoeld om vee naar de weilanden en terug te brengen, was tot het einde van de 20e eeuw de enige verbinding tussen het stadje en de rest van het land. Nu is er ook een kortere route, maar natuurlijk kiest elke motorrijder voor de long way round, ook wij,  nu we toch in het land van bekende motorreizeiger Ewan McGregor zijn. Drie schapen breed is de weg, dus het is opletten bij het kruisen; gelukkig zijn er, zoals op alle single track roads, op gezette tijden uitwijkplekken voorzien, waar je ook kan stoppen om foto’s te maken. Wat op al even gezette tijden gebeurt, want het landschap is zo idyllisch dat het bijna niet meer geloofwaardig is. Bij het zoveelste hemelsblauwe meer met waterlelies roepen we haast: ‘niet nog één?!’

Net buiten het dorp kan je in een prachtige ommuurde tuin, die recht uit het jeugdboek De geheime tuin lijkt te komen, heerlijk lunchen. Net als we weer willen vertrekken, spreekt een ouder koppel ons aan. Meisjes op motoren, het baart toch altijd opzien. De hartelijkheid waarmee ze ons welkom heten in Schotland doet me denken aan de trots waarmee de Iraniërs dat doen, met een even warm: ‘Welcome to my country.’ De man voegt er met een blik op de motoren aan toe: ‘Zorg dat jullie niet in de statistieken eindigen, want we hebben hier elk jaar meer dodelijke ongevallen.’ Echt verbazen doet het ons niet; er wordt, zelfs op de smalle wegen en in blinde bochten, erg hard gereden hier. Snelle motoren en goed asfalt, het blijft een gevaarlijke combinatie.

De weg doorheen Glen Torridon is prachtig: alweer een leeg stuk land. En het wordt steeds leger, want hoe noordelijker we komen, hoe meer de varens en de distels wijken voor zwerfkeien en grote vlaktes niets. Vlakbij de Baai van Badachro trekt een bijzondere B&B onze aandacht: de eigenaar heeft op een eilandje een otterhut gebouwd waar je kan logeren; je moet er met een bootje of over een eindeloze hangbrug heen. Helaas is hij al volgeboekt tot eind 2014, net als de vuurtoren verderop. Och, we vinden verderop wel iets. Tot hiertoe is het ons elke nacht gelukt zonder veel moeite iets binnen ons budget te vinden. Ann-Sofie wil graag passeren langs Redpoint, een imposant rood strand, en daar in de buurt een slaapplaats zoeken. Na een tijdje begint het ons op te vallen dat zowat alle B&B’s die we passeren vol zijn (gelukkig hoef je het niet altijd te vragen, de meesten plaatsen bordjes langs de weg met (no) vacancies); Trudy, die geen bordje heeft staan, moet ons ook teleurstellen: ook haar guesthouse is vol. ‘Ze zijn hier vlakbij een film aan het draaien, een heel grote productie, met Billy Connolly en zo. In een straal van veertig kilometer zit alle bedden vol met cast en crew.’ Plots begrijp ik over welk rood strand de Glasgowse motorrijder het had. Shit. En het is al behoorlijk laat, straks komen de midges en wordt het ook donker… Meteen keren we om, weer richting hoofdbaan, en gaan op zoek naar een slaapplaats. En zoals het hoort, begint het op dat moment ook stevig te regenen. Het worden geen veertig kilometer, maar een stuk of zestig, tot ons geluk keert: een hert schiet de weg over, wat altijd een goed teken is, en even later vinden we inderdaad een hostel dat nog een plaatsje heeft. We krijgen er een prachtige zonsondergang bij, maar Ann-Sofie weigert te komen kijken. ‘Het ziet zwart van de muggen buiten. Trek je buff over je gezicht en neem maar een foto zodat ik het ook kan zien zonder opgegeten te worden.’

ZEEZOOGDIEREN

Via Ardureck Castle, dat de bedenkelijke reputatie heeft het vaakst gefotografeerde kasteel in Schotland te zijn, rijden we naar Lochinver, een havenstadje aan een diepe baai. Ik vermoedde vanochtend al iets toen ik de reservatie maakte per telefoon, en inderdaad: de B&B wordt opengehouden door een Nederlander, die meteen opvrolijkt als hij onze motoren ziet. Zelfs heeft een Harley en een kleine trialmotor, waarmee hij tussen de keien en varens in zijn voortuin laveert. Eigenlijk willen we gaan zeekayakken, maar dat hadden we blijkbaar de dag voordien moeten reserveren, dus maken we maar een uitstap naar het strand van Achmelvich op het nabijgelegen schiereilandje. De kleine baai ligt beschut tussen de uitlopers van de rotsen, en er zijn best wel wat mensen op het land. Zoals overal zwemt ook hier iedereen in een wetsuit; toch niet zo warm, dat Schotse water. Maar de absolute topper is een snorkelaar met geweldige pens, die in het ondiepe water tussen de algen drijft. Doordat zijn buik het zand raakt, komt hij geen meter verder. Hij lijkt meer op een gestrande zeerob dan op een zwemmer. Nu we het walvis- en otter-spotten hebben gemist, installeren we ons op een uitkijkpunt om zijn capriolen beter te kunnen gadeslaan. Intussen pakken zwarte wolken razendsnel samen en jaagt een hevige stortbui alle kayakkers het strand op. Alleen de snorkelaar dobbert onverstoorbaar verder. Hij heeft dan ook een droogpak aan.

PIPEN VOOR 18+

Steeds verder noordwaarts volgen we de kustbaan, en net als we dachten dat we het niet mooier kon worden, krijgen we op de weg tussen Unapool en Stoer (waar ik alleen al voor de naam wil langsrijden) het ene prachtige vergezicht na het andere voorgeschoteld. Eindeloze glenns en moors wisselen af met prachtige meren en kliffen. De afstanden tussen de dorpen worden steeds groter, maar wat wel opvalt zijn de ruïnes van alleenstaande huizen, die hier en daar plompverloren in het landschap staan. Het zijn de stille getuigen van een drama dat zich hier eeuwen geleden heeft afgespeeld: de Highland Clearances.  Vroeger bewerkten pachters hier de grond, in dienst van de landheren; ze staken turf, verbouwden haver en andere gewassen en kregen in ruil een klein lapje grond toegewezen om hun eigen moestuin aan te leggen. Maar gaandeweg steeg de vraag naar wol en vlees, en de grote heren stapten over op veeteelt, wat minder arbeidsintensief was. De pachters verloren hun grond, of werden hun huizen gezet, en hele dorpen verdwenen van de kaart. Veel boeren emigreerden naar Amerika, op zoek naar een beter leven. De weinigen die toch bleven, moesten overleven van het kleine stuk grond dat ze mochten behouden; die crofts bestaan nu nog, sommigen dragen zelfs nog een nummer.

Heel Durness is in feeststemming: de jaarlijkse Highland Games zijn in volle gang. Het hele weekend strijden mannen, vrouwen en kinderen uit de wijde omgeving met elkaar, in tientallen disciplines: van eierlopen tot doedelzakspelen (het pipen is ingedeeld in 18+ en -18), van kussengevechten op een balk tot boomstamwerpen. In de open categorieën mogen zelfs buitenlanders meedoen, als ze maar traditionele kledij aantrekken. Een magere Belg in een blauwe kilt probeert er iets van te maken in het hamerslingeren, maar tussen de kleerkastbrede professionals is hij kansloos. Intussen zijn ook de traditionele dansen begonnen: de jury kijkt streng toe of de dance of the angry barmaids wel volgens het boekje wordt uitgevoerd…

Het publiek is een bonte mengeling van toeristen, die het allemaal vooral grappig vinden, en locals, voor wie de spelen een serieuze gebeurtenis zijn, die ook niet losstaat van enig nationalisme. Ook in het publiek dragen veel mensen traditionele kledij, en tartans in de clan-kleuren. Nochtans hebben de Schotten lang niet altijd rokken gedragen; Mel Gibson loopt in Braveheart wel in rok rond, maar dat is een gigantisch anachronisme: in de tijd van de illustere nationale held William Wallace was nog geen sprake van de Schotse rok. Net zoals de blauwe indigo-verf waarmee hij zijn gezicht verft voor de beslissende veldslag (een onvergetelijke scene waarbij het Schotse leger collectief zijn bloot gat toont aan de Engelsen) al sinds de tijd van de Romeinen niet meer werd gebruikt.

Intussen is de mist zo dicht geworden dat we niet meer zien wie het hamerslingeren wint. Meteen als we het stadje uitrijden vallen ook de eerste druppels; we zijn te lang blijven hangen, en rijden nu recht op het onweer af. Gelukkig doemt uit de mistsluiers een theehuis op. We staan nog uit te druipen op de deurmat als een dubbelganger van Sean Connery ons vanuit de keuken welkom heet. Even later staan er broodjes met zalm voor onze neus, en hete thee. Buiten bliksemt en dondert het, en om de vijf minuten valt de elektriciteit uit. Bedenkelijk kijkt de man naar de zwarte lucht. ‘Het komt van over de Tongue, die bui duurt nog wel even,’ zegt hij, met precies hetzelfde accent als de enige echte James Bond. ‘Maar het trekt wel over. Alles trekt altijd over.’ Zolang er thee is, is er geen drama.

CHICKENRACE

Op de brug bij Tongue stoppen we even om naar de baai te kijken. Als we weer wegrijden, komt een auto uit de verte recht op me af. Het verbaast me, en ik kan niet uitwijken, want daar is het water, en op het tegenovergestelde rijvak kan elk moment een tegenligger komen. Hij zal zo wel opschuiven; waarom rijdt hij trouwens op het andere vak, hij is toch niet aan het inhalen? Ik hoor getoeter en kijk zorgelijk in mijn achteruitkijkspiegel; zou er iets mis zijn met Ann-Sofie? Maar nee, die volgt gewoon, alleen ver weg. Intussen knippert de auto ook steeds harder met zijn lichten; opnieuw kijk ik in mijn spiegel en zie dat Ann-Sofie op het andere vak rijdt. Traag, heel traag sijpelt er iets door in mijn hersenen: als de auto recht op mij afkomt, is dat wellicht omdat ik rechts rijd. De auto is intussen vlakbij, en ik hoor mezelf rekenen: haal ik dat nog om te remmen? Uitwijken naar links is nog steeds geen optie in mijn hoofd, zo onnatuurlijk is de beweging. Uiteindelijk en net op tijd doe ik het toch. De Schot is woest, en ook Ann-Sofie heeft een halve hartverlamming. Waarmee ik maar wil zeggen: links rijden is niet moeilijk, maar het is geen reflex, en als je iets moet doen dat buiten het normale valt, reageer je veel trager dan goed is.

Talmine is een klein dorp op het uiteinde van de landtong. Het licht op de baai drukt in de loop van de dag elke mogelijke stemming uit, en op het geluid van de wind en de golfslag na is het er stil. De kleine kerk die er staat is nu een B&B; Bob en Audrey kochten ze eind jaren 70 bij hun terugkeer uit Australië. In het vroegere kloostertje zijn nu een paar gastenkamers; als wij er aankomen, zijn we er alleen. Het is er buitenaards stil. Audrey lacht: ‘Een Chinese vriendin die hier logeerde kwam ons de eerste ochtend in paniek wekken; ze dacht dat armageddon begonnen was, of dat er een nucleaire ramp had plaatsgevonden, omdat er geen kinderen op straat waren, geen mensen, geen fietsers.’ Maar als ze naar het dorp kijkt, krijgt haar gezicht iets ernstigs. ‘Het is wel waar dat het dorp aan het uitsterven is. Vroeger was hier een grote school, nu is er alleen nog een kleuterklasje. Hier wonen geen gezinnen met kinderen meer, er is geen werk. En bovendien kopen buitenlanders alle huizen op, waardoor de immobiliënprijzen zo stijgen dat jonge gezinnen hier niet meer kunnen kopen. Maar zelfs zijn ze hier maar een paar weken per jaar, de rest van de tijd staat alles leeg. Zo wordt Talmine een spookdorp.’ Het was ons ook al opgevallen, bij het binnenrijden, hoeveel luiken gesloten waren.  ‘En toeristen?’ ‘Al een geluk dat het weer in Schotland doorgaans zo slecht is, anders zouden er hier massa’s toeristen komen, dan was de hele kust al volgebouwd. Nu blijft het hier heerlijk rustig.’ Het is een vreemd gesprek; zij leeft van het toerisme, maar is blij dat er niet te veel mensen komen, en wij beamen het, hoewel wij toeristen zijn. Die tegenstelling is eigen aan dit soort plaatsen, die hun schoonheid ontlenen aan de rust en de stilte, en je het gevoel geven dat het strandje beneden daar alleen voor ons is gelegd.

LEVER

Gelukkig maakt Audrey porridge voor ontbijt, want mijn lever heeft het na twee weken bacon, worstjes, eieren en kippers wel gehad. Bob houdt me nauwlettend in de gaten, maar knikt goedkeurend als ik van mijn pap lepel zonder er confituur of suiker in te gieten. ‘Porridge is zout, niet zoet. Buitenlanders gooien daar echt alles in.’

Talmine is ons keerpunt, hier begint de ‘terugreis’. Over een eindeloze single track road rijden we zuidwaarts; Tongue is de laatste stad in Schotland die alleen over zo’n eenvaksweg bereikbaar is. Honderd kilometer lang is er alleen het landschap. De laatste lammetjes rennen met opwippende staart voor ons uit, duiken de berm in, en schuiven op hun knieën tot aan de uier van hun moeder. Daarna wordt de weg breder en voorbij Inverness verandert het landschap dramatisch. Plots zijn er overal bomen en bossen te zien, en als we weer omhoog klimmen, naar de skigebieden Leich en Glenshee, lijkt het even alsof we in de Alpen zijn beland. Heerlijk bochtenwerk wel, om weer af te dalen door valleien vol purperen heide. Het gaat hier ook prima met het wildbestand: we zien (weliswaar platgereden) hazen, konijnen, egels, uilen, vossen en zelfs een das.

Langzaam komt ook de beschaving terug; we komen steeds regelmatiger dorpen tegen, de bewoning neemt duidelijk toe. Maar, en dat is wellicht een van de redenen waarom het hier zo rustig aanvoelt, nergens staat reclame langs de weg. En ook de verkeersborden zijn uniek: ‘please allow overtaking. Frustration causes accidents.’ Veel Britser wordt het niet.

Dat geldt ook voor de B&B waar we belanden; dit is Fawlty Towers. George and Sue ontvangen al jaren gasten in hun grote huis. Nog voor we de kans krijgen onze jas uit te doen, zitten we al in het salon met een tas thee, en heeft George ons al gewezen op alle schilderijen aan de muren, die door zijn ooms en tantes zijn geschilderd. Op een daarvan staat het dorpje Spittal of Glenshee waar Koningin Victoria, die hier op weg naar haar zomerkasteel in Balmoral is langsgekomen, wat toen een koetsreis van twee dagen was vanuit Londen, heeft geslapen, gewoon bij een herder thuis. En ook JM Barrie, de vader van Peter Pan, woonde hier vlakbij; als we willen, kunnen we zijn huis bezoeken. Aan een razend tempo rijgt hij weetjes en anekdotes aan elkaar; als hij in sneltempo vertelt dat hij geboren is in ‘Five by the Firth of Forth’ houdt Ann-Sofie het niet meer. Met ingehouden lach vlucht ze achter Sue aan de trap op, naar onze kamer. Die is integraal roze en bevat minstens dertig kussens; Sue toont ons, met evenveel uitleg als George, door het raam de tuin en benoemt elke boom voor ons; nadien legt ze ons ook uit waar we iets kunnen gaan eten. Als we willen vertrekken, komt George aanrennen: of we weten waar de restaurants zijn? Als hij hoort dat Sue dat al heeft verteld, is hij diep teleurgesteld. ‘Dat was mijn tekst!’

Onze voorlaatste dag begint met regen, maar daar klagen we niet over, na drie weken stralend weer. Langs de gevangenis waaruit Mary Queen of Scots ontsnapt is met de hulp van haar page –dixit George- rijden we door de lieflijke Tweed Valley richting Newcastle. We gunnen onszelf nog een laatste afternoon tea, die je tegenwoordig met een latte kan bestellen; in Indië zou ik nu moord en brand schreeuwen over monocultuur en globalisering, maar hier ben ik stiekem blij met de intrede van de goede koffie. En de fundamenten van de lokale cultuur staan nog rotsvast overeind: aan de tafel naast ons drinken twee mannen half & halfs: grote pinten lager met een whisky ernaast. Als we aankomen bij Melrose Abbey staat een toerist op zijn tenen over het muurtje heen te filmen; zo duur zijn de ingangskaartjes nu ook weer niet. Het hotel van die avond is wel belachelijk overprijsd, en zelfs een lijkenhuis heeft meer sfeer.

De volgende ochtend gaat het richting boot. En dan, in de allerlaatste kilometers, snap ik eindelijk waarom Schotse motards niet hun hand opsteken maar met het hoofd knikken als ze elkaar kruisen: door dat links rijden! Je kan je gashand niet loslaten, en wuiven met je andere hand zie je zo slecht. Dus: als je er niet als een touri wil uitzien: knikken, geen hand opsteken tussen de stoere Highlanders.

 Het stuk zoals het verschenen is kan je hier nalezen.