Kunstcollecties splitten, echt? #vanmening

De Standaard der Letteren, 27/11/2021 — Vorige week veilde Sotheby’s in New York 35 kunstwerken van de Macklowe Collection, de belangrijkste kunstverzameling ooit van één eigenaar. Of twee, want de oorzaak van de verkoop was een bitse scheiding. De verzameling raakte verdeeld over de hele wereld. En dat is doodzonde.

In aanloop naar de veiling reisden de topstukken de wereld rond; in Hong Kong, Londen en Parijs probeerden duizenden bezoekers een glimp van de kunstwerken op te vangen voor ze in privécollecties zouden verdwijnen. En weer even onzichtbaar zouden worden als de afgelopen decennia, want in het apartment van de Macklowe’s kregen alleen de happy few ze te zien, tijdens exclusieve feestjes. “Ik dacht dat wij rijk waren!” riepen gasten uit. Dat verraadt de rol van de schilderijen: prestige uitstralen.

Was er dan geen liefde in het spel? In de wandelgangen van Sotheby’s wordt gefluisterd dat Linda Macklowe de drijvende kracht achter de collectie was. Voor haar was kunst verzamelen een voltijdse baan: voor het ontbijt belde ze minstens drie keer met haar favoriete galerist, die haar bij al haar aankopen adviseerde. Eerst kocht ze vooral in grote namen, later investeerde ze ook in jonge kunstenaars; ze was een van de eersten die geloofde in kleppers als Jeff Koons, Bruce Nauman en Gerhard Richter. Slimme speculaties, waarmee ze als privéverzamelaar ook haar mecenasrol vervulde: nieuw talent de kans geven te overleven en te groeien.

Haar man, vastgoedtycoon Harry Macklowe, gunde zijn vrouw haar hobby, maar zag in de kunstwerken vooral een lucratieve financiële belegging. En dus ging het fout toen Harry de scheiding aanvroeg. De kunstverzameling moest verdeeld worden, maar de echtelieden kwamen er niet uit: “Jij de Rothko? Over mijn lijk!” Na jaren gebakkelei tussen experten besloot de rechter de schilderijen te laten veilen en de markt over de waarde ervan te laten beslissen. De kunstmarkt juichtte, want veilinghuizen leven van de drie D’s: debt, death en divorce. In een tijd waarin de vraag naar topwerken groter is dan aanbod moest deze collectie wel recordbedragen opleveren. De Rothko ging onder hamer voor 72,6 miljoen. Van zulke bedragen krijg ik financiële vertigo: bovenaan de maatschappelijke ladder leven mensen wiens dagelijkse plezieraankopen niet met één of twee, maar met vijf nullen van de mijne verschillen.

Wat een contrast met de verdeling van die andere unieke 20e-eeuwse kunstcollectie: die van schrijfster Gertrude Stein en haar broer Leo.

Alles begon rond 1903, toen de Steins naar Parijs verhuisden, waar Leo zich ontpopte tot een fervent kunstverzamelaar met een neus voor avant-garde. In Galerij Vollard kocht hij een kleine Cézanne, hoewel de galerist die liever niet aan een onbekende wou verkopen. Na een financiële meevaller keerde hij terug met Gertrude: samen kochten ze zes werken van Cézanne, Renoir en Gaugain. Helaas werd Cézanne algauw te duur voor hen, want zoals Vollard goedkeurend vaststelde: “De Steins waren mijn enige klanten die kunst verzamelden, niet omdat ze rijk waren, maar ondanks het feit dat ze dat niet waren.” (Bij de Macklowe’s was de motivatie net andersom: “Ze hadden geld zat, en door het uit te geven op de kunstmarkt kregen ze aandacht.”) Leo kocht dan maar twee Picasso’s, die Gertrude zo lelijk vond dat ze haar bestek neergooide toen hij het haar vertelde, omdat “haar eetlust nu wel verdwenen was.” Een oordeel dat snel zou veranderen, want Stein raakte goed bevriend met Picasso en bleef hem haar leven lang ondersteunen. Net zoals ze het portret dat hij van haar maakte bleef koesteren: “For me, it is I, and it is the only reproduction of me which is always I, for me.”

Dat schilderij werd het middelpunt van de Salons die ze hield in het atelier in de Rue Fleurus dat ze met Leo deelde. Elke zaterdagavond verzamelde daar de artistieke avant-garde van Europa, om — bij het licht van gaslampen of aanstekers — de schilderijen te bewonderen. Vaak waren ze compleet van slag, zo schokkend nieuw was deze kunst. Vrouw met hoed van Matisse bijvoorbeeld, een werk dat de Steins hadden gekocht nadat het voor schandaal zorgde in de Grand Palais, hoewel ze het zelf eerst ook spuuglelijk vonden. Door die aankoop ontmoetten Picasso en Matisse elkaar, wat leidde tot een van de vruchtbaarste artistieke rivaliteiten ooit. De Stein-collectie zorgde ervoor dat kunstenaars elkaars werk te zien kregen en in gesprek gingen. Ook Gertrude zelf laafde zich voor haar modernistische literaire experimenten aan hun gedachtengoed. Vooral met Picasso voelde ze zich verwant; ze herkende zijn gevecht om een vorm te vinden waarmee hij de nieuwe wereld kon vatten.

Helaas: Leo vond Gertrude’s schrijfsels maar niks, en dat kon zij niet verteren. Toen in 1913 haar geliefde Alice B. Toklas bij hen introk, was voor Leo de maat vol: hij vertrok. De verdeling van de kunstcollectie werd met één brief geregeld: Leo bood Gertrude alle Picasso’s aan in ruil voor de Renoirs. Plus één Cézanne, waar hij aan gehecht was: Vijf appels. Het brak Gertrude’s hart. Later schrijft ze dat ze die appels meer mist dan haar broer; om haar te troosten maakt Picasso een aquarel van één appel. Leo en Gertrude spreken elkaar nooit meer.

Stein blijft verzamelen, maar moet overschakelen op goedkopere kunstenaars, zoals Picabia en Gris. Als zij en Alice bij het begin van wereldoorlog twee naar het platteland moeten vluchten, neemt ze maar twee werken mee: een Cézanne en Picasso’s portret. Als een vriend later opmerkt dat de Cézanne weg is, antwoordt ze droog: “Die zijn we aan het opeten.” Na Steins dood verkoopt Gertrudes nicht het grootste deel van de verzameling. Alice blijft er rustig onder. “Gelukkig heb ik er levendige herinneringen aan.” Over het fortuin dat ze waard waren: geen woord.

Niet zo bij de Macklowe’s, die de verdeling tot de laatste dollar uitvechten. Blijkbaar had het koppel nooit de intentie hun collectie na hun dood aan een museum te schenken; vreemd, als je je halve leven investeert in het bijeenbrengen van precies die werken. Jammer, want de totaliteit van zo’n verzameling vertelt een eigen verhaal. Zelfs al is het ‘een collectie van een witte man’ waarin kunstenaars van kleur en vrouwen grotendeels ontbreken: “Dat wil je als young tech billionaire niet.” Woke of niet, hier werd vijftig jaar kunstgeschiedenis verkocht.

Dat het de nieuwe verzamelaars vooral om de speculatie- of om de spektakelwaarde te doen is, creeërt een dubbel probleem. Zulke collectioneurs ondersteunen zelden langdurig jonge kunstenaars, die geen mecenas meer vinden die hun carrière helpt opstarten. En het onttrekt topwerken aan het publieke oog. Waar de avant-garde collectie van Stein als aanzuigpunt in het culturele leven voor artistieke kruisbestuiving zorgde, worden deze kunstwerken dode dollars. Ze bevruchten de erflijn van de kunstgeschiedenis niet, en het publiek krijgt ze nooit meer te zien. Nochtans had zelfs Caravaggio al begrepen dat kunst gezien moet worden: daarom maakte hij liever schilderijen voor kerken dan voor rijke opdrachtgevers. Zodat iedereen ze kon zien hangen.

Voor de Macklowes ging het eerder over henzelf, over ego en over geld. Zo zegt de verdeling van collectie toch iets over de huidige tijd en de plaats van kunst in onze maatschappij. Artistieke scheidingen zijn altijd bitter, zei een veiligmeester, want veel verzamelaars zien hun kunstwerken als hun kinderen. Bij elkaar blijven voor de kinderen is onzin, maar voor de kunstcollectie is het wél beter. Die heeft er geen last van als je de hele tijd ruzie maakt; als de kookpotten en de keukenmessen door het huis vliegen, krijg je hooguit meer Pollocks en Fontanas. En is een scheiding toch onvermijdelijk: doe het dan zoals de Steins. Beschaafd. In het belang van de kunst.

Het stuk zoals het is verschenen, kan je hier nalezen.