opera als maatschappelijk model #vanmening #DSL

30/10/2021, De Standaard der Letteren — Elk jaar viert de operawereld op World Opera Day de impact van de kunstvorm op de maatschappij. Want opera bevordert tolerantie en begrip, opent de geest en brengt mensen dichter bij grote emoties. Maar hoe relevant is opera vandaag nog? En wat heeft het genre de wereld te bieden?

Auteur Julian Barnes houdt niet van opera. Meer nog: hij vindt het ongeloofwaardige, slecht geconstrueerde toneelstukken, waarin bordkartonnen personages elkaar urenlang in het gezicht schreeuwen. Hoezeer hij ook zijn best doet, het genre laat hem ijskoud — zijn ergernis daargelaten. Tot zijn vrouw, de legendarische literaire agente Pat Kavanagh, sterft. Barnes’ pijn en verdriet blijken een maat te groot voor de dagdagelijkse wereld om hem heen; zijn vrienden kijken gegeneerd weg of mompelen foute dingen. In Hoogteverschillen doet hij verslag van zijn rouwproces: maandenlang verdooft hij zich met televisiekijken, het liefst naar tweedeklasse voetbalmatches die uitdraaien op gelijkspel. Troost vindt hij, tot zijn verbazing, alleen in de opera. Wat hem altijd hysterisch en artificieel toescheen, voelt plots volkomen natuurlijk aan: niets vat de maat van zijn verdriet beter dan Orfeo en Euridice. Voetbal en opera worden zijn new social realism: wat is rouw anders dan een slingerslag tussen gevoelloosheid en buitenmaatse emotie?

Barnes raakt met zijn liefdesverklaring aan de kern. Precies die aangehouden, uitvergrote emoties maken opera zo louterend voor de ziel. Lang voor de mens zichzelf volcontinu voorbij liep en mindfullness zijn intrede deed, wisten componisten het al: grote emoties vragen tijd. Dat is de essentie van de aria: stilstand. In het moment zijn. Voelen wat er te voelen valt. Tussen die reflectiemomenten in wordt het verhaal er aan een rotvaart doorgejaagd, soms behoorlijk slordig; daar gaat het ook niet om. Meestal gebeurt er zelfs niet veel. Maar wat het teweegbrengt, is zo existentieel en zo universeel dat het iedereen raakt, zelfs al wordt er gezongen in een taal die je niet beheerst. Of het nu de pijn van Glucks Orpheus is, als hij (door zijn eigen stommigheid) zijn Euridice voorgoed verliest, of de waardige wanhoop van de nonnen in de magistrale guillotinescène uit Poulencs Dialogues des Carmelites: ook zonder mythologische of historische achtergrondkennis begrijp je welk drama zich hier voltrekt.

Opera heeft de reputatie elitair te zijn, en moeilijk. Dat is onzin, die meer met context te maken heeft dan met de muziek. Zet diezelfde aria’s op een ander podium, zoals een talentenshow of een festival, en ze bewegen moeiteloos het grote publiek tot tranen. Logisch, want niets is directer dan vocale muziek. Niets intiemer dan een stem die uit het lichaam van een zanger je oor inglijdt. Een rechtstreekse overdracht van emotie, waar zelfs geen instrument tussenzit. De vocale acrobatie is ook indrukwekkend: een menselijke stem die schijnbaar moeiteloos boven een 80-koppig orkest uitkomt, dat is topsport.

Op de Biënnale van Venetië zag ik, toevallig, de Wölfli Kantata van Georges Aperghis. Een monumentaal werk voor koor en solisten: 42 zangers werken zich een uur lang uit de naad om synchroon het onmogelijke uit hun strot te krijgen. Het was een verpletterende ervaring: de even ontregelde als ontregelende muziek verklankte perfect het verstoorde universum van outsider-kunstenaar Adolf Wölfli, op wiens tekeningen het werk gebaseerd is. Nooit eerder was de leefwereld van een schizofrene geest zo tastbaar. Zo invoelbaar. En dat was niet eens een opera, maar ‘slechts’ een concert. Opera brengt daar ook nog eens beeld bij: drie kunstvormen zetten hun schouders onder hetzelfde idee en scheppen samen één Gesamtkunstwerk.

En ja, dat kost geld. Opera is wellicht een van de duurste kunstvormen per toehoorder. Nergens anders werkt zo’n grote ploeg voor zo’n relatief klein publiek. Toch hoeft de opera zich daar niet voor te schamen. Integendeel: grandeur zit in haar artisitieke DNA. Als er één ding is dat opera niet mag doen, is het net zich bescheidener opstellen. De tijd dat de glazen waarmee gegooid werd van echt kristal moesten zijn voor de bijzondere klank is misschien voorbij, maar verder moet, nee, mag het compromis niet gaan. In Lord of the Rings of Harry Potter bezuinig je ook niet op de draken. Zang is groter dan spraak: zet zangers in een te ‘kleine’ omgeving en het wordt meteen onnozel. Het is de grootsheid, de exhuberantie, die het universum schept waarin je kan opgaan. Net omdat opera ons niet intellectueel-cerebraal aanspreekt, maar een fysieke ervaring is, larger than life, kunnen we ons zo diep inleven in de ander. Of het nu om huiselijk geweld en alcoholverslaving gaat, zoals in Kris Defoorts The woman who walked into doors, om stuitende onrechtvaardigheid, zoals in Brittens Billy Budd of om de eenzaamheid van Glucks Iphiginea in Tauris. Realisme zou daarbij alleen maar in de weg lopen: opera is een wereld op zichzelf, een parallel universum met eigen regels en wetten. Waarin het perfect geloofwaardig is dat iemand met tuberculose drie uur lang uit volle borst zingt dat ze doodgaat. Net in de uitvergroting schuilt de connectie. En de emotionele catharsis.

Groot. In inhoud en in vorm. Een tachtigkoppig orkest. Een koor. Solisten. Een technische ploeg. Licht. Decor. Kostuum. Opera is een gigantische machine. Zoiets als een filmset, maar dan live, zonder de mogelijkheid een scène te hernemen als er iets fout gaat. Alles moet kloppen, tot het kleinste detail. Real time. Op het scherp van de snee. Van die spanning leeft het genre.

Misschien is opera net daarom vandaag de dag zo relevant. Niet alleen als spiegel van de wereld, maar als maatschappelijk model. Commerciële popmuziek is niet toevallig ethymologisch verwant met populisme: een stadion vol mensen kijkt collectief (op) naar één iemand, die door een propagandamachine tot idool is gemaakt en daar flink aan verdient. Opera daarentegen is (idealiter) hét Gesamtkunstwerk bij uitstek: libretto, muziek en enscenering vertellen vanuit een gedeelde artistieke urgentie één verhaal en een hele ploeg mensen werkt samen om dat over te brengen. Het is een coöperatie waarin elk radertje even belangrijk is, elk individu op zijn sterkte wordt ingezet en naar waarde wordt geschat. Iedereen, van de lichtontwerper tot de kostuumdesigner en van de derde fagot tot de eerste viool, is top in zijn vak, onmisbaar en bereid zich honderd procent te geven voor het beste resultaat. En vooral: de return-on-investment is geen economische winst voor de happy few, maar iets anders. Het genot samen het best denkbare te maken, daar erkenning voor te krijgen en dat met trots aan de wereld terug te geven.

Dat is een heel ander werkmodel. Eén dat we zinvol kunnen exporteren naar de maatschappij, want ook onze toekomst is een Gesamtkunstwerk. Waarin we de verschillende disciplines en hun uiteenlopende belangen maar best op één lijn zouden krijgen, als we de grote uitdagingen van onze tijd het hoofd willen bieden. Een nieuw sociaal (co-creatie)model, divers en duurzaam, waaraan we allemaal bijdragen, elk vanuit ons talent, en samen bouwen aan de best mogelijke toekomst. En als dat te utopisch blijkt, en we straks vooralsnog allemaal (letterlijk) kopje onder gaan, hebben we tenminste een passende soundtrack voor de eindtijd. Toen de Titanic zonk, volstond een strijkorkestje misschien, maar als de wereld vergaat, dan toch met een grande opera.

Het stuk zoals het is verschenen, kan je hier nalezen.