Overal maar niet hier – Lieve Joris

DSL 28/06/2013 – ‘Mijn schrijfgewoontes zijn door de jaren heen veranderd. Tot mijn 24e rookte ik, en toen ik daarmee opgehouden was, kon ik niet meer schrijven als er geen appels in huis waren. Maar intussen is ook dat weer voorbij.’
‘Eén van de redenen waarom ik zelden in mijn eigen huis schrijf, is dat ik probeer te ontsnappen aan dagelijkse verplichtingen. Het eerste deel van mijn huidige boek ‘Op de vleugels van de draak’ heb ik in China geschreven, het tweede deel in een schrijversresidentie in Wassenaar, bij Den Haag.’
‘“Waarom willen we eigenlijk allemaal elders werken,” vroeg ik aan een medebewoner in Wassenaar, die behalve wiskundige ook boeddhist is, “we hebben thuis toch ook een werkkamer?” “Thuis hebben we te veel karma, te veel geschiedenis,” antwoordde hij. Dat klopt: in mijn werkkamer in Amsterdam staan mijn boeken en souvenirs van al mijn reizen bij elkaar. In Wassenaar, en in China, was ik alleen maar in de aanwezigheid van het materiaal van mijn nieuwe boek.’

KOSTSCHOOL
‘Ik ben een kostschoolmeisje, en dat heeft mijn manier van werken wellicht beïnvloed. Opstaan om half zeven, op je knieën om te bidden, je bed opmaken, naar de mis, huiswerk, allemaal op vaste uren – dat soort discipline kenmerkt ook mijn schrijven. Ik werk het best in een omgeving die kaal is als ik er aankom, en die ik dan zelf aankleed met het materiaal van het boek waar ik op dat moment aan werk. Elke keer anders dus.’
‘Ik heb wel een paar voorwerpen die ik vaak bij me heb, zoals een ivoren beeldje dat ik van een Malinese VN-militair in Kisangani kreeg en een Japanse stressbal die ik een aantal jaar geleden kocht. Maar soms laat ik die ook thuis. Ik schik me naar de omgeving waarin ik schrijf.’
‘Rituelen zitten grotendeels in je hoofd. Je denkt dat je een lichte kamer nodig hebt om in te schrijven, liefst met zicht op water, maar je blijkt ook te kunnen werken in een donker kamertje met maar één raampje. Of je denkt dat het op het platteland beter lukt dan in de stad, maar dat is niet altijd zo. Ik ontwikkel elke keer nieuwe rituelen, afhankelijk van de plaats waar ik ben.’

KOUD
‘Neem nu mijn nieuwe boek: ik heb het grotendeels geschreven in het atelier van een Chinese vriend. Acht maanden heb ik daar gezeten. Maar hij had zelf nooit in die ruimte gewoond, dus ontdekten we gaandeweg pas alle nadelen. Dat het er binnenregende en ijskoud was, bijvoorbeeld.’
‘Ik werkte er met mijn voeten in een elektrische voetverwarmer, een kistje met een flanellen hoes eromheen, en zat met een elektrisch warmwaterkussentje op schoot. Alles stond plots in het teken van warm blijven.’

SCHRIJVER
‘Voor elk boek moet je jezelf heruitvinden, opnieuw dromen. Dat lukt alleen als je niet bezig bent met belastingen, administratie, praktische zaken. Maar soms volstaat dat niet. Ik heb nooit zo erg met een boek in de knel gezeten als met ‘Het uur van de rebellen’. Vijf maanden achter elkaar zat ik te schrijven, en het wilde maar niet lukken. Toen heb ik alles weggegooid en ben naar de abdij van Zevenkerken getrokken om opnieuw te beginnen.’
‘Ik was behoorlijk wanhopig tegen de tijd dat ik aankwam in de abdij. Ik was bang dat het me deze keer niet zou lukken. Maar de paters kenden me van mijn eerste boek over Congo; voor hen was ik de schrijfster van ‘Terug naar Congo’. Enkele dagen na mijn aankomst vroeg een van hen: “En, hoe gaat het met het schrijven?’ “Goed,” zei ik. “We bidden voor u,” zei hij. Doordat zij me allemaal als schrijver zagen, ging ik ook weer geloven dat ik een schrijver was.’

TABERNAKEL
‘‘De poorten van Damascus’ is één van de weinige boeken die ik thuis heb geschreven; ik was blij weg te zijn uit Syrië, waar alles zo beklemmend was. Het was een hete zomer, de satijnen gordijnen waren de hele dag dicht, waardoor er een gelige gloed in mijn werkkamer hing. Als mijn vriend zijn hoofd naar binnen stak en me daar zag zitten, noemde hij het lachend mijn tabernakel.’
‘Ik heb een magnetische wand die ik volhang met materiaal dat aan het boek gerelateerd is, of met foto’s van mijn personages. Nu is het een Chinese muur, met in de hoek een zevental fotootjes van meisjes die zichzelf aanprijzen – deze sexy visitekaartjes werden in mijn hotel in Shanghai elke avond onder de deur geschoven.’
‘Vroeger had ik ook altijd een pak foto’s van mijn personages op mijn bureau liggen, waar ik naarmate het boek vorderde steeds verder doorheen bladerde. Nu zitten die beelden in je pc. Rituelen veranderen dus ook mee met de technologie.’

ERVARING
‘Altijd weer is het begin lastig. Voor mijn nieuwe boek reisde ik de Afrikanen achterna die Aziëwaarts trekken. In Dubai, waar ik eerder was geweest, was ik nog helemaal op mijn gemak, maar in China was ik op onbekend terrein. Ik ben geen sinologe, ik spreek geen Chinees, alles was mij vreemd. En toch moest ik over die drempels heen zien te komen.’
‘Natuurlijk word je bedrevener in het schrijven naarmate je het langer doet. Maar voor elk boek moet je toch weer de juiste vorm en toon vinden. Dat maakte het schrijven van ‘Het uur van de rebellen’ zo moeilijk. De vorm bestaat, hij is er al, je moet hem alleen ontdekken. Dat lukte in mijn eigen omgeving niet, daarvoor moest ik naar Zevenkerken. Thuis stoorde alles me; ik vond het plots heel lawaaierig op straat, iets wat ik anders nauwelijks opmerk. Voor dat boek had ik blijkbaar meer stilte nodig.’

KWAAD
‘Met ‘Het uur van de rebellen’ ben ik voor het eerst in mijn leven heel dicht bij het beschrijven van het kwaad gekomen. Het is het verhaal van een rebel in Oost-Congo, die vreselijke dingen heeft gedaan en gezien. Tegelijkertijd is hij iemand in wiens leven ik lang heb verkeerd en met wie ik heel vertrouwd ben geraakt. Ik moest een manier vinden om die vertrouwdheid en de wereld van het kwaad waarin hij zich bevond met elkaar te verenigen.’
‘Toen ik ‘Terug naar Congo’ schreef, was alles nieuw, net zoals nu in China – ik was vol verwondering. Maar tegen de tijd dat ik ‘Het uur van de rebellen’ schreef, was ik vaak in Congo geweest en kende ik het land goed. Ik zat aan de binnenkant, maar de lezer stond nog buiten. Het was een hele opdracht hem in te wijden in de gewelddadige wereld waarmee ik zo vertrouwd was geraakt.’
‘Het is ook mijn enige boek dat ik niet in de ik-vorm heb geschreven. Ik kon niet schrijven over de gruwelen die mijn hoofdpersonage meemaakte en teweegbracht vanuit mijn gebruikelijke standpunt, met de ietwat naïeve blik die ik vaak opzet als ik een verhaal wil vertellen. Pas toen ik besloot het in de hij-vorm te schrijven, lukte het. Je kunt vooraf wel bedenken hoe je iets gaat doen, maar pas tijdens het schrijven merk je of iets werkt of niet.’

NON-FICTIE
‘De werkelijkheid is mijn materiaal, ik bedenk mijn verhalen niet. Ik ga op zoek naar iets en beschrijf wat ik vind. Het verhaal is er dus al op het moment dat ik begin te schrijven. Dat maakt het wellicht anders dan bij een fictie-auteur, die uit het niets moet vertrekken.’
‘Verder wil ik over het schrijven niet te zweverig doen; het is een kwestie van de goede plek vinden en hard werken. Ik creëer de condities, daarna gaat de rest doorgaans vanzelf. Inspiratie is geen magie, zoals mijn moeder vroeger dacht. Ik bracht eens een vriend mee naar huis die kunstenaar was. Toen hij iets wilde tekenen voor mijn jongere zus, riep mijn moeder: “Vlug, een potlood, Kamal heeft inspiratie!”’
‘Toch ben ik altijd bang als er iets verandert, als ik bijvoorbeeld halverwege een boek van China naar Wassenaar verhuis. Alsof het Chinese licht iets speciaals heeft gedaan. Maar uiteindelijk krijg ik ook hier de toon weer te pakken, al is stilte wel een vereiste: ik aan de binnenkant en de wereld buiten. In Wassenaar was er een eekhoorn, die elke ochtend een raid op de bomen uitvoerde, en waar ik op den duur naar uitkeek, maar zo’n gezel moet je zelf kunnen kiezen.’
‘Die hang naar stilte is voor veel mensen in de landen waar ik reis moeilijk te begrijpen. Toen ik eens in Kisangani zat te schrijven, begrepen mijn Congolese vrienden niet dat de tv in mijn werkkamer niet aanstond: als er elektriciteit is, zetten de Congolezen die doorgaans aan. Hoe kon ik zo eenzaam zitten werken? Maar ik ben helemaal niet alleen, probeerde ik hun uit te leggen, ik ben in het gezelschap van mijn boek, en dat is een bijzonder aanwezige compagnon – ik heb dan niemand anders nodig.’

Het stuk zoals het verschenen is, kan je hier nalezen.