Tijden na Tijgers #DSReizen #SriLanka

05/03/2016, DSMagazine – Het stuk zoals het is verschenen kan je hier nalezen.

Hoe slecht dat ook is voor het hart van mijn (schoon)moeder, ik heb een zwak voor reizen in ex-conflictgebieden. Niet uit ramptoerisme, maar omdat de mensen meestal echt blij zijn je te zien.  Reizigers genereren niet enkel inkomsten, ze zijn ook nog eens de bodes van goed nieuws: ‘Kijk, toeristen! Nu is de oorlog echt voorbij.’

Op papier is Sri Lanka al sinds mei 2009 oorlogsvrij, toen het regeringsleger de opstandelingen versloeg en de LTTE, beter bekend als de Tamil Tijgers, na 25 jaar de wapens neerlegde. Maar het duurde nog een hele tijd voor de regio echt gedemilitariseerd was, en ook de mensenrechtenschendingen gingen nog lang door. Pas in 2011 stabiliseerde de situatie echt, en gingen de meeste wegen langzaam weer open. Vorig jaar kon je als toerist voor het eerst weer over land naar het noordelijke schiereiland Jaffna, weliswaar met een special permit.

TAMIL VISA

De Ging Oya Lodge net buiten Negombo is voor ons de perfecte uitvalsbasis om te acclimatiseren. Fysiek; de hitte en de mangrove die ons omringt zijn uiterst genietbaar wanneer we op onze rug in het zwembad dobberen. En culinair; Leo – de Belg die het guesthouse openhoudt – bereidt sublieme prawns curry, dhall curry, pol sambol, papadum, ash banana, jack mallum… Allemaal typisch plaatselijke gerechten, maar net dat ietsje minder spicy dan in de rest van het land. Geen overbodige luxe om je maag wat te laten wennen, Sri Lanka staat bekend als het land met de heetste curries ter wereld. In de lokale eethuisjes draaien ze werkelijk overal chili in, ook in je ontbijt.

Wanneer we Leo vertellen dat we naar Jaffna trekken, verschijnt een brede glimlach op zijn gezicht. ‘Dat wordt een tijdreis naar het Sri Lanka van toen ik hier twintig jaar geleden aankwam. Toen er nog geen sprake was van georganiseerd toerisme. Het echte, gastvrije Lanka. Damn, ik wou dat ik mee kon.’ Hij pakt er nog een pintje bij. ‘De laatste keer dat ik in het Noorden was, waren de Tamils er nog aan de macht. Dan moest je bij het binnenrijden zelfs een visum halen bij de Tijgers, terwijl ze door niemand erkend werden.’ Leo haalt zijn oude paspoort boven. ‘Kijk, hier. Een echte stempel van een land dat alleen in hun hoofd bestond.’ Nu zouden alle wegen naar het Noorden open moeten zijn en theoretisch mag het leger geen identiteitscontroles meer uitvoeren.

Tijdens onze tocht zullen we verschillende voertuigen huren (van een fiets over een soort Fiat Punto van de witte producten tot een motor en een prehistorische Jeep) en dan is het nuttig de weghiërarchie te kennen: bussen staan bovenaan, onmiddellijk gevolgd door de koeien – die wijken namelijk ook niet. Daarna geldt de regel: wie het hardst toetert, gaat voor. Kort betekent ‘hier kom ik’, langer en tijdens het voorbijsteken staat voor ‘niet opschuiven, hier rijd ik’ en meermaals luid maakt duidelijk dat je bijna geplet wordt en dat niet apprecieert. Wie niet toetert, komt nergens. Motoren komen, samen met fietsers, voetgangers en insecten, onderaan in de hiërarchie. Behalve in en rond hoofdstad Colombo staan nergens verkeerslichten. Meedrijven in de chaos is de boodschap.

DE GROTE GOLF

Als Mohan mijn milky tea serveert, kan ik niet naast zijn tatoeage kijken. Een gigantische bloedrode golf omvat zijn hele voorarm, en volgt kronkelend al zijn bewegingen. ‘De tsunami. Twee van mijn zussen zijn erbij omgekomen. Ironisch genoeg werkte ik op dat moment in Duitsland als redder.’ In de grote donkere ogen onder het spierwitte haar welt de onmacht weer op. ‘Toen een vriend me zei dat er iets ergs gebeurd was, dacht ik aan een aanslag, een ontploffing. Alles behalve een golf. Water is altijd mijn vriend geweest, ik was vroeger kampioen lange-afstandszwemmen. 2,5 en 5 mijl in zee.’ Hij vertelt dat hij een jaar na de tsunami is gaan kijken in zijn dorp. ‘Alles was weg.’ De grote golf van 2004 kostte aan bijna 35000 mensen het leven, veel meer mensen raakten hun huis kwijt. Maar in het Noorden en het Oosten kwam de steun moeilijk op gang; de regering wilde de internationale donaties weghouden van de LTTE, en hield de fondsen een tijdlang tegen. Ook nu nog gaat de heropbouw daar merkelijk trager.

Even buiten Puttalam botsen we op een groot zoutbekken. Op de donkere schouders passeren tientallen witte zoutzakken. 55 kilo per stuk.  Doen ze dat de hele dag door? ‘Alleen in de winter. In de zomer vissen we.’  Trots bolt de grootste zijn biceps. Het betere bodybuilderwerk, Popeye kan er wat van leren.

De weg naar Mannar is junglerood, we rijden door een soort savanne. Dichter bij Afrika kan je niet komen. Toch niet in Azië. Hier en daar zorgt een zeldzame boom voor schaduw. We rijden dwars door een wildpark, en links en rechts van de weg waarschuwen rode vlaggetjes net te discreet voor mijnen. In 2006 is hier een Landrover met toeristen de lucht in gevlogen; niet wildplassen is dus de boodschap.

Later op de dag wordt het nog schraler, bijna woestijnachtig. De weinige moskeeën en hindoetempels zijn stukgeschoten of afgebrand; in het stadje zelf staan alleen kerken en kruisen. Onze hoteleigenaar knikt. ‘Mannar is 99% christelijk, zoals de meeste kuststadjes. Een erfenis van de Portugezen.’ Ook de slogan boven zijn voordeur: for with God nothing shall be impossible. We hopen het, want volgens het register zijn wij de enige toeristen in twee maanden.

Als we de volgende ochtend om een uur of vijf bij de punt van het schiereiland aankomen, is daar alleen een groep monniken op uitstap. Vroeger stopte hier de trein naar Indië. De burgeroorlog heeft alles stilgelegd. De kantine, die ook boottochtjes aanbiedt, wordt opengehouden door zwaar bewapende soldaten van de Singalese Navy. Ze staan zich stierlijk te vervelen. Maar iets verderop wordt keihard gewerkt. Enkele mannen zijn omgeven door duizenden vissen die ze net hebben gevild en nu te drogen leggen op het zand in de blakende zon. Het is eens iets anders dan die koeltogen van bij ons.

CHECKPOINT

Vanuit Mannar nemen we de A32 naar het Noorden. ‘Permit’, gebiedt de soldaat bij het eerste checkpoint. Euh… De jonge man escorteert ons naar het legerkamp, de slagboom slaat achter ons dicht. Hij duwt ons in de richting van een klein gebouwtje; binnen staan twee zeteltjes. Met een vingerknip laat hij een salontafel aandragen. Het is er smoorheet. Na een tijdje duikt een lange man in trainingsbroek en op teenslippers op. ‘Hi. I’m the commander. Jullie willen naar Jaffna?’ We worden allebei uitvoerig ondervraagd en na een uurtje gemarchandeer met paspoorten en papieren, verschijnt er een stempel. We mogen verder.

Algauw wordt duidelijk waarom de weg zo slecht is; dit is echt oorlogszone. Overal in de berm zijn mijnen afgezet met gele tape, en de piste bestaat uit kapotgebombardeerd asfalt, venijnige gruzelementen die vervaarlijk scherp door het zand steken. Hier en daar hebben mortierkraters het asfalt volledig opgeduwd.

De weg lijkt eindeloos en de hitte begint haar tol te eisen. Midden in de woestenij staan een paar hutten bij elkaar, een vijftal mannen zit op wankele plastiek stoelen te kletsen. ‘Cola?’ proberen we voorzichtig. En ja hoor, even later vist iemand een warm en bestoft flesje uit een bak. Koelkasten bestaan hier alleen in TV-commercials, als een idyllisch toekomstbeeld. In heel het land zijn tijdens de burgeroorlog meer dan een miljoen mensen verplaatst geraakt. Ook deze mannen zijn returnees; vluchtelingen die, na jaren in tijdelijke nederzettingen net zijn teruggekeerd. Waarnaar precies? Er is hier niks, en de grond is zo droog dat er volgens mij ook niets uit te persen valt.

Een eind verderop komen tankwagens met water aangereden. Om de grasperken zorgvuldig te besproeien die zo nu en dan het gortdroge landschap afwisselen. De rijkelijke gazons versieren de Singalese legerkampen. Gras, zo blijkt, is hier een statussymbool. Of een provocatie. Want ook al is de oorlog officieel voorbij, de regeringstroepen zijn duidelijk niet van plan zich terug te trekken  uit het Noorden. Integendeel, overal wordt gebouwd. Kampen worden forten, basissen worden trainingscentra. De troepen graven zich in om een blijvende bezettingsmacht te worden

Hoe dichter we bij de zee komen, hoe meer soldaten we zien. Er staan zoveel eenmanscheckpoints langs de weg dat de soldaten elkaar bijna een hand kunnen geven. Rondom ons ligt het gesponsorde land. Op alles, op elk huis, elke gevel, elke luifel, elke rugzak, staat wel een logo van een of andere hulporganisatie. UNHCR, UNICEF, de UN, ze zijn hier allemaal.

THE BIRDS

Het schemert al als we Jaffna binnenrijden. Het eerst wat opvalt zijn de vele kerken, al dan niet uitgebrand. En de oude auto’s; met zijn vele versleten Morrissen en oldtimers doet de stad bijna Cubaans aan. Alleen de rijen kapotgeschoten gevels lijken eerder uit Mostar te komen. Dichter bij het centrum rijzen alweer de eerste nieuwe hotels op.

Jaffna zelf is tijdens de burgeroorlog twee keer in handen van de Tamils gevallen, maar in ’95 heroverde het regeringsleger de stad definitief. Het volledige schiereiland bleef het hele conflict lang een woelig strijdtoneel, net als de omliggende eilanden. Tussen Jaffna en Point Pedro lag ooit een grote begraafplaats van Tamil-strijders; het regeringsleger heeft die vakkundig weggebulldozerd.

Point Pedro zelf is, als je de tientallen schuttersposten en checkpoints wegdenkt, bijna een idyllisch kustplaatsje. Overal zijn vissers aan het werk. Met machete-achtige hakmessen kappen ze  gigantische roggen in repen; het strand is bezaaid met bloederig afval en rondom hen wachten, met honderden, de vogels. Plots krijgt de kustweg iets sinister; Hitchcock’s Birds zijn niet ver weg.

EILANDJE HOPPEN

Het is minstens 45 graden als we het weggetje opdraaien dat ons kilometers lang over een dunne strook beton door de zee meevoert naar Kayts, een van de eilandjes vlakbij. Hier zijn de sporen van de oorlog nog duidelijker; rollen achtergelaten prikkeldraad, uiteengespatte, diepe bomkraters, zoals in de Westhoek. Ontmijnd is er niet en alle fietsers gebruiken dezelfde paar dunne paadjes om de brede vlaktes over te steken. Onder het zand, onzichtbaar, loert het gevaar.

Op de weg naar Trinco rijden we door de dichte jungle. Links en rechts schieten apen weg uit de bomen. Overal staan waarschuwingsborden voor olifanten. Wanneer we de Oostkust naderen, wijkt de jungle voor een prachtig woud van dode bomen, een open groen weidelandschap met brede meren verwelkomt ons. Waterbuffels sjokken langs de wegrand, een zeearend kondigt boven ons het naderen van de kustlijn aan. Het is onvoorstelbaar, hoe je op een eiland van zo ongeveer de grootte van België bijna elk denkbaar landschap vindt.

KANONSCHOTEN

Vanuit Giritale, waar de olifanten zich wassen in het brede reservoir, kiezen we ervoor dwars door het Maduru Oya National Park zuidwaarts te rijden. Hoewel… zo dwars door hadden we het nu ook weer niet gepland. Plots zitten we op een fikse zandpiste. De weg slingert over rood stof door groene laaglanden vol witte bloemen, in de verte rijzen monolithische rotsformaties op. We zien steeds meer checkpoints, steeds zwaarder bewapend ook. Even later vult een heftige donderslag de vallei. Pardon? Er is geen wolkje aan de lucht… We begrijpen er niets van, tot we plots een hele rij tanks in de gaten krijgen. In de verte staan doelwitten opgesteld. We zitten middenin een militair oefenterrein, tijdens de werkuren. Hoe is dat kunnen gebeuren?

Ik wil extra gas geven, maar kijk recht in het oog van een klein olifantje. Een plaatselijke Kai Mook is schattig, maar waar zijn zijn moeder, vader, ooms, tantes? Dat we plots omringd kunnen worden door een kudde wilde olifanten is geen geruststellende gedachte.

In het hotel in Mahiyangana werkt niks. Het zwembad is per toeval ‘sinds gisteren kapot’ –al hebben er zich aan de kleur te zien al vier generaties krokodillen in voortgeplant- en van al wat op de kaart staat is er eigenlijk niks voorhanden. De mieren hebben zich netjes per kleur opgedeeld; de zwarte in de suikerpot, de rode in de melk. Aan het zwembad zitten twee te oude Duitse toeristes met hun veel jongere chauffeurs, zeg maar loverboys, op het randje van het aanvaardbare te flikflooien. De kelner, die eruit ziet als de oudere oom van Frankenstein, steekt zijn afkeuring niet onder stoelen of banken. Van dat soort toerisme moet hij niets hebben.

Voor het overige is de gastvrijheid in het noorden van Sri Lanka hartverwarmend. Van de oude visser over het kruideniersmeisje tot de eigenaar van de B&B, allemaal zijn ze om het vriendelijkst. Verwacht wel geen Europese luxe in de guesthouses; het land is nog aan het recht krabbelen. En laat u niet ontmoedigen door al het kaki op straat. Al is het ietwat intimiderend om net zoals wij aan de kant gezet te worden door een soldaat met een mitrailleur. ‘Money’, riep hij, terwijl hij hevig met zijn geweer gesticuleerde. ‘Lotjes! Ik verkoop lotjes voor het leger!’ Het is een verkooptechniek als een andere natuurlijk.